Aan de Hollandse Jongens!
‘In 't Jaer ons Heeren 1618, den 28. December, ben ick,
Willem IJsbrantsz. Bontekoe van
Hoorn,
Tessel uytghevaeren voor schipper, met het
schip ghenaemt: Nieu-Hoorn, ghemant met 206 eters, groot
omtrent 550 lasten, met een Oosten-Wint...’
Zo, m'n jongens, zet het Journael in van een der
eerste, kranige ‘Schippers naast God’, die met hun wakkere mannen ons gezag in
Indië vestigden. Elke kajuitsjongen uit de zeventiende eeuw had, als hij ook
maar een beetje lezen kon, het verhaal in zijn scheepskist liggen bij z'n
bijbeltje en zijn onderbroeken. En
Potgieter dichtte op Bontekoes reis een
reeks ‘liedekes’.
Bontekoe heeft geen zilvervloot veroverd en ook geen tocht naar
Chatham gemaakt. Hij volbracht zijn simpele opdracht (met een
notedop-zeekasteel de Kaap te omzeilen) in rustig vertrouwen op God, - als alle
schippers uit onze Gouden Eeuw, die op hun avontuurlijke zwerftochten naar het
onbekende land door oud en jong werden nageoogd en benijd om de heldhaftige
taak die ze gingen vervullen. En Willem IJsbrantsz. Bontekoe zou waarschijnlijk
evenals zijn kameraden geheel in de vergetelheid zijn geraakt, wanneer hij niet
een reis had gemaakt zó vol tegenslagen, als de geschiedenis onzer zeevaarders
er wellicht geen andere telt.
Maar hij was taai. Toen zijn schip op de Indische Oceaan in brand
vloog, verliet hij het niet, voor hij ermee de lucht invloog. En in een hulkje
wist hij Batavia te bezeilen.
Het leven van een mán, jongens, gaat nooit zonder stormen voorbij.
Hoe verder het land dat je bezeilen wilt, hoe moeilijker en gevaarlijker de
reis. Verlaat je schip niet, voor het onder je bezwijkt! Dan zal men later
zeggen: ‘Hij voer door vele stormen, maar zijn reis werd een reis van
Bontekoe!’
Johan
Fabricius