| |
| |
| |
Aan mijn vriend
MARIO COTTRAU
1934
| |
| |
| |
I
IN de laatste herfstdagen van het afgeloopen jaar kondigde zich te Napels met den traditioneelen ophef een circus aan. Het was het bekende Duitsche circus Sturm; velen zullen zich den naam en de aan dezen naam verbonden gebeurtenis nog wel herinneren ondanks de vluchtigheid waarmede wij heden ten dage indrukken ontvangen en weer prijsgeven.
Mogen de tam-tam en bekkenslag, die zulk een anachronistisch schouwspel voorafgaan, zich vrijwel onopgemerkt verliezen in het duizendstemmig rumoer eener moderne groote stad - niet aldus in de groote, rumoerige, doch op zichzelf ietwat anachronistische en afzijds van Europa's verkeerswegen gelegen stad Napels, waar de cultuur minder gejaagd voortschrijdt, waarschijnlijk reeds omdat ze zooveel ouder is, en waar een naïeve en licht ontvlambare fantasie zich nog steeds gaarne voedt met illusies, welke wij goedkoop hebben leeren noemen.
Toen dan ook op een van die stralende, in zon en hemelsblauw gedrenkte Octobermorgens, waarmee de oude Vesuviusstad zoo verwend is, alle reclamezuilen, kiosken en vele zijmuren van kerken ineens een aanlokkelijk bont circusplakkaat droegen, waren het niet slechts de schoolgaande kinderen en de in hun lompen
| |
| |
van vóór twintig jaren nog steeds hoogmoedig rondslenterende lazzaroni, die er een aandachtig publiek voor vormden - o, neen, ook de volgens goede oude Napolitaansche zede in deftig zwart gestoken heeren, die zich op weg bevonden naar hun handelskantoren en scheepvaartagentschappen in de via Depretis, hielden er hun schreden voor in en verhieven zich desnoods zelfs even op de teenen om (tusschen de steken van twee carabiniéri heen, die hier hun plicht stonden te verzaken, en onder de platte vischmand van een marktvrouw door, die uit gemakzucht of veiligheidsoverwegingen haar last maar op het hoofd had gehouden) althans een voorloopigen indruk van het gebodene te winnen, zich intusschen reeds voornemend om de beide jongsten met de kindermeid naar de eerste middag-voorstelling te zenden - of misschien zelfs een gansche loge te huren en er hun signora plus kinderschaar hoogstpersoonlijk heen te geleiden. In de Galleria kon men reeds plaatsen bespreken...
Was het slechts toeval, of meer dan dat: reeds een symbolische aanduiding, toen zich op dienzelfden, zoo heerlijk aangevangen Octoberdag boven de stad en omgeving een ongekend zwaar onweder ontlastte, dat alle versche plakkaten van de muren spoelde en de jonge mare van het in aantocht zijnde circus in een onredelijken overvloed van water, licht en donder trachtte te smoren?
Omstreeks het siësta-uur (de ongewone hitte maakte het werken in de kantoren bijkans ondragelijk en door de loome stilte drong zich het enerveerend gegons van vliegen hinderlijk op) kwam achter de eilanden Capri en Ischia een donker dreigende lucht opzetten, die spoedig de zon verzwolg en den ganschen hemel
| |
| |
bedekte, den rook uit den Vesuvius neerdrukte, zoodat men in de stad de zwavel begon te ruiken. Het door natuurrampen te vaak opgeschrikte volk van Napels bewoog zich verontrust door de in spookachtig licht gehulde straten. Haastig sloot men vensters en blinden, haalde de kris-kras over de straat uitgehangen wasch in, opdat ze zoo meteen niet hoog over de daken zou wegvliegen; straatventers en marktlui braken overijld hun wrakke tentjes en stalletjes af en trachtten hun waar nog bijtijds op een karretje in veiligheid te brengen.
Laag boven de zee vloeide een lijkkleurig licht uit; als een dam wierp zich de horizon, groenzwart, tegen deze valsche verkondiging op; duistere forteressen werden de verspreid liggende eilanden. In het loodgrauwe zwerk bliksemde het reeds geruimen tijd zonder onderbreking; de donder was echter nog niet waarneembaar; een adembeklemmende stilte verhoogde nog het onheilspellende van dit naderende onweer. Als een warme, tastbare substantie hing de stilte over land en zee; slechts in de nauwe binnenstad schalde nog het verwarde en ijdele rumoer van stemmen, zweepen, ratelende karrewielen, autoclaxons, hartverscheurend kermende trams-in-de-bocht. En in de haven dreunde de zware sirene van een loggen Engelschen Afrikavaarder, die ondanks dit weer (en natuurlijk zonder een loods te kunnen krijgen!) vertrekken wilde; de ontsnapte stoom vluchtte dadelijk omlaag, onder het gewelde dak van de ijzeren loods waarin nog bezweete bootwerkers schuilden en ongeloovig dit vertrek afwachtten.
De eerste paar rukwinden reeds wierpen korte, forsche golven op, die zich met geweld op de basalt- | |
| |
bevestiging der langgestrekte via Partenope stortten en hoog opschuimden tegen de loodrechte wanden van het Gastel dell'Ovo. Vlak daarop ontketende zich een gierende, loeiende storm, die dadelijk opruimde onder losgeraakte dakpannen en bouwvallige schoorsteenen. Het stof in de straten wervelde omhoog; een paar vastgebonden muilezels, door hun meester vergeten en verraden, balkten klagend, den staart tusschen de pooten.
Terwijl de storm nu woedend optornde tegen de als rotsen zoo kale en hooge huizen der havenwijk, wrong zich ergens door de balkondeur van een dakverdieping iets levends naar buiten, niet veel meer dan een donkere stip in deze wereld van verlaten steen; pas van naderbij beschouwd groeide deze donkere stip tot een menschelijke gestalte, tot den ietwat tengeren jongeman, waarvan in deze regelen nog vaak sprake zal zijn. Hij had haastig de deur der mansarde weer achter zich dichtgetrokken en zich met beide handen vastgeklampt aan het ijzeren balkonhekje. Zoo hield hij stand, met ontbloot hoofd en fladderende zwarte haren, en blikte door half toegeknepen oogleden uit over de haven en de zee. Rambaldo Fittipaldi heette deze ietwat te ruim in z'n kleeren stekende jongeman; hij was jurist van beroep en onderscheidde zich van de duizenden andere hongerende Napolitaansche ‘paglietti’ hoogstens door een nòg rotsvaster vertrouwen in een schitterende toekomst. Verder zou men nog van hem kunnen zeggen, dat hij een naar het romantische en heroïsche neigenden aard bezat. Deze kwam in het nuchtere aldaagsche leven reeds onwillekeurig tot uitdrukking in de wijze waarop hij den befaamden strooien hoed, waaraan de paglietti hun bijnaam danken, op zijn weelderigen haar- | |
| |
dos placht te drukken - nog duidelijker echter in dit vrijwillig naar buiten treden op een klein en onbeschut balkon, in een oogenblik, dat ieder weldenkend mensch achter gesloten vensterluiken z'n veiligheid zocht.
Vanaf zijn hooge standpunt overzag hij thans de haven, de gansche kust tot in de bocht van den Vesuvius en tot Sorrente toe; naar het noorden belemmerden de Grand-hotels der gemoderniseerde Santa-Luciawijk het uitzicht op Posilipo, maar hij kon de zeilbarken en de kleine pleizierjachten in de oude visschershaven van Santa-Lucia wild te keer zien gaan: de masten raakten elkaar. Met donderenden zang omspoelde de zee de havenpieren; een en al kokend schuim was ze; de eilanden, daareven nog zichtbaar, waren ineens verdwenen. Wanneer een fel-laaiende bliksemschicht het zich nog steeds verdichtende duister weer voor een seconde uiteenscheurde, teekende zich haarscherp, een spookachtige schaduw voor zich uitwerpend, een visschersbark af, die nog behouden huiswaarts trachtte te keeren en - met slechts een half fokzeil - als een meeuw over de golven scheerde. Rambaldo mat met de oogen den afstand, dien ze nog te doorklieven had, en gaf haar vijftig procent kans op redding. Terwijl de bark, die vijftig procent benuttend, onder masthooge stortzeeën door haar doel bereikte, verhoogde zich de dramatische spanning nog weer door het verbluffend feit, dat in ditzelfde oogenblik een zwaargeladen vrachtschip, met de Britsche vlag in top, zee wilde kiezen. Gedurende een vreeselijke seconde had het het aanzien, alsof het vrachtschip (snel uitwijkend om de bark niet te rammen, welke men vanaf de brug tevoren blijkbaar nog niet opgemerkt had!) een fatale aanraking met den rechter havenpier niet meer zou
| |
| |
kunnen vermijden. Voor Rambaldo's geestesoog speelde zich reeds het aangrijpend en opwindend schouwspel af van in masten klimmende en hulpeloos wegspoelende zeelieden, van reddingsbooten, die door het vele wrakhout onmogelijk konden naderen... en als jeugdig en ijverig advocaat kon hij niet nalaten, daarbij terstond ook aan de groote materieele schade en aan den fantastisch hoogen vergoedingseisch te denken, dien de stad Napels bij de reederij van het verongelukte schip zou indienen, dat weken lang den haveningang blokkeerde, volledig blokkeerde, zoodat er zelfs geen onnoozele visschersbark meer door kon, al had ze een Odysseus tot kapitein... tenslotte zag hij, zooals steeds, zichzelf in dit millioenenproces verwikkeld, dat hem eindelijk zijn naam bezorgen zou. Een jong Napolitaansch rechtsgeleerde, die toevallig met eigen oogen gezien had! Hing in dit leven soms niet alles van een gelukkig toeval af?
Het achterschip werd echter niet op den pier geworpen; de branding hief het op en slingerde het weer in z'n koers terug; de boot kwam veilig buitengaats en zwoegde voort om - pazzo di un Inglese! - te trachten, door de Bocca piccola open zee te bereiken. Rambaldo wenschte de bemanning en haar wakkeren kapitein goede reis, want hij was niet haatdragend van aard, en overigens werd hem zelfs geen tijd gelaten om deze voorbijgegane ‘kans van zijn leven’, te betreuren, want in hetzelfde oogenblik, dat men den cargo als gered kon beschouwen, sloeg het hemelvuur met het geraas van een Vesuvius-explosie in de havenloods, waaraan het schip daarstraks gemeerd had gelegen. Het gegolfd ijzeren dak werd als met een blikschaar baldadig in stukken geknipt en verwrongen;
| |
| |
alle kanten vlogen de stukken uit; een groot brok zeilde hoog op den wind weg. ‘Dio sa... waar dat terecht mag komen!’ zei Rambaldo met geforceerde koelbloedigheid tot zichzelf - in waarheid trilden zijn beenen en was hij versuft door het vreeselijke licht en den slag.
En nog een seconde later vluchtte hij overhaast naar binnen voor den regen, die als een zondvloed de hemelsluizen doorbrak.
Bevrijdend ruischte de regen neer over een koortsig benauwde stad; het woeden van den donder werd er in gesmoord en de in de kerken bijeengevluchte menschen ademden op en durfden, een kwartier daarna, weer huiswaarts te keeren. Voor zoover de toestand der straten dat veroorloofde! Van het oude, hooger gelegen deel van Napels stroomde het water omlaag met het geweld van bergbeken, massa's vuil meesleurend door nauwe kronkelstegen, wilde cataracten vormend over trappen en bordessen. De plaag van het water duurde nog voort toen de zon reeds weer uit een ongerept blauwen hemel op de stad neerscheen alsof er niets gebeurd was.
Was er eigenlijk iets gebeurd? De vrouwen spanden hun wasch weer over de straten uit, in het onuitwarbaar kris-kras, waarvan alleen zij de formule kennen; de straatventers en marktlui bouwden hun wrakke stalletjes weer op- en prikten de prijzen in het fruit en in de kaas; het leven had weer z'n alledaagsch aangezicht. Slechts brandden in de kerken wat ongewoon veel kaarsjes voor de Madonna, voor Santa Lucia, die de op zee rondzwalkende visschers beschermt, voor den heiligen Januarius, den schutspatroon der stad.
| |
| |
En dan sprak men over het vreeselijk ongeluk in de ijzeren havenloods, waar twintig bootwerkers hadden geschuild toen de bliksem er insloeg. Drie dooden en zeven gewonden... Madonna!
Rambaldo Fittipaldi, thans afgedaald in het kleine, kelderachtige advocatenkantoortje, dat trots zijn naam droeg en misschien nog wel eens eerbiedig fluisterend betreden zou worden wanneer de tegenwoordige bewoner zijn glorieuze carrière zou hebben gemaakt, Rambaldo Fittipaldi discuteerde met een naburigen ‘paglietta’ (evenals hij levende van hoop en van de ongeregelde giften in natura eener niet betaalkrachtige cliëntèle) uitvoerig en spitsvondig het millioenenproces over de geblokkeerde haven. Complicaties zouden bij het proces niet zijn uitgebleven, immers: de stad Napels had het vertrek van het Engelsche schip zelfs niet oogluikend mogen toestaan. Hadde zij dit vertrek verboden en met alle beschikbare middelen getracht te verhinderen, dàn pas kon zij voor de volle honderd procent haar recht op schadevergoeding doen gelden!
Later, maanden later, toen de fee der fortuin Rambaldo Fittipaldi bij de hand genomen had en hem omhoogvoerde naar het licht van den roem en den rijkdom, behoefden zijn fantasie en zijn eerzucht zich niet meer met imaginaire processen te voeden. Maar het noodweer, dat zulk een proces toch bijna tot werkelijkheid gemaakt had, bleef in zijn herinnering een belangrijke plaats innemen. Dit noodweer, dat losbarstte op den dag, dat het circus Sturm in Napels zijn komst aankondigde.
Voorloopig scheen het wel speciaal gezonden om alle circusplakkaten van de gewijde kerkmuren te
| |
| |
spoelen. De versche stijfsel had den aanval van het water nergens doorstaan; van de gescheurde vodden bontbedrukt papier, die hier en daar nog van een muur neerhingen, kon men onmogelijk vergen, dat ze nog verwachtingen opwekten; ze schenen veeleer een laatste herinnering aan vroeger eens gegeven voorstellingen, welker glorie reeds lang uitgedoofd was. De straatkinderen, die dien morgen nog eerbiedig voor de fonkelnieuwe biljetten waren samengeschoold, scheurden thans de laatste reepen ervan omlaag en namen ze als een kleurig zeil voor de geïmproviseerde bootjes, die ze langs de nog steeds voortsnellende goot-riviertjes stroomafwaarts lieten varen...
|
|