| |
| |
| |
Proloog
Vaders dood en leven
Mark Eyskens
Mijn vader, hem heb ik anders gekend dan anderen hem hebben gekend, al was het maar omdat hij mij heeft zien geboren worden en ik hem heb zien sterven; omdat wij, tussen die eerste oogopslag en het breken van de laatste blik, solidair en lotsverbonden zijn geweest in de kringloop van leven en dood.
Toen zijn laatste dagen waren aangebroken en hij dit ook besefte, zei hij, met de uitdagende galgehumor die hem eigen was: ‘Fidji - dit was zijn nachtzwarte labrador -jankt. Hij ruikt de dood.’ Gedurende zijn langdurige ziekte liet hij de hond - omdat hij zulke trouwe ogen had - tweemaal per dag toe in zijn werkkamer waarin hij zich zelf steeds moeizamer verplaatste tussen zijn schrijftafel en zijn ruststoel.
Tijdens de laatste maanden van zijn leven werd hij omringd door de toegewijde zorgen en de spitstechnologische parafernalia van de moderne geneeskunde. Lijdzaam liet hij zich af en toe naar het ziekenhuis brengen en onderging hij stoïcijns de aangewezen behandeling. Bij zijn terugkeer in zijn geliefde woning aan de Naamsestraat te Leuven nam het aantal pillen, poeders, tabletten, druppels en ouwels, hem door de dokters voorgeschreven, gestaag toe. Wanneer we hem bezochten, zorgde hij er steeds voor dat hij ons een schoteltje met chocoladen snoepjes kon aanbieden, terwijl hijzelf het bordje met de door hem in te nemen medicijnen gretig ledigde, alsof hij er trek in had.
Vader heeft de fysieke beproevingen van zijn levenseinde met gelijkmoedige gelatenheid gedragen. Hij had een door hem geschilderd portret van zijn overleden vrouw op een schildersezel laten plaatsen, vlak bij de zetel waarin hij zijn dagen doorbracht. Schilderen deed hij sedert lang niet meer. Hij was er opeens mee opgehouden bij het overlijden van zijn echtgenote in november 1981, alsof hij zijn hele leven voor haar had geschilderd en dit voortaan zinloos was geworden.
Voor hem betekende de ouderdom evenwel geen schipbreuk. Hij was vooral beducht voor de aftakeling van zijn intellectuele vermogens, maar dit bleef hem, God zij dank, bespaard. Ondanks zijn verslechterende toestand was hij geestelijk bijzonder alert gebleven. Zijn amechtige ademhaling echter vergde steeds meer van zijn krachten. Een zuurstoffles bezorgde hem tijdelijk opluchting en soelaas, maar bood de akelige aanblik van een tijdbom.
Met sereniteit sprak hij over zijn naderend heengaan, over ‘de veerman’ die zich ging aanmelden en hem zou brengen naar de overkant. Gaston Eyskens is steeds een gelovig en kerks man geweest. De vernieuwingen in de katholieke Kerk had hij met gemengde gevoelens gevolgd, en allerlei godsdienstige innovaties, zowel naar vorm als naar inhoud, becommentarieerde hij met goedhartige ironie. Maar zijn geloof in de transcendente bestemming van de mens en in Gods ontvankelijke barmhartigheid had hij ongeschonden bewaard. Tijdens zijn laatste weken verdiepte hij zich in werken over geloof en religie en ontving hij geregeld een priester die hem trouwens op zijn laatste dag zou begeleiden en bijstaan. Toen hij overleden was, bleek Het geloofsboek van de Belgische bisschoppen dat geopend op zijn schrijftafel lag, wellicht het laatste werk te zijn geweest dat hij had geraadpleegd.
Hij kreeg het voorrecht tot één jaar voor zijn dood actief te blijven en deel te nemen aan het sociale en intellectuele leven, vooral dankzij zijn zorgvuldig onderhouden contacten
| |
| |
met de universiteit en zijn stipte aanwezigheid op de vergaderingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten. Maar ook tijdens zijn allerlaatste maanden, toen ziekte en verzwakking zijn ‘levensruimte’ hadden beperkt tot zijn werkkamer en zijn slaapkamer, bleef hij geestelijk bezig, steeds spiedend naar de tekenen des tijds die hij niet zelden beschouwde als tekens aan de wand. Tot zijn voorlaatste dag luisterde hij naar het radionieuws, las hij kranten en tijdschriften en grasduinde hij in politieke memoires en geschriften over geschiedenis. Zijn scherpzinnigheid en de juistheid van zijn beoordelingsvermogen waren intact gebleven. Met verbluffend inzicht analyseerde hij de aan de gang zijnde regeringsonderhandelingen en voorspelde hij de afloop ervan ofschoon hij het vaak stormachtige reilen en zeilen van de Belgische politiek sedert jaren slechts van op afstand en als buitenstaander vermocht te volgen.
Hij bleef zijn omvangrijke briefwisseling zelf behandelen en dicteerde, met vermoeide stem, zijn antwoorden aan een dictafoon nog tot een paar dagen voor zijn dood. De laatste magneetbandjes hebben wij met zorg bewaard omdat het beluisteren van de stem van wie overleden is een bevreemdende en transreële ervaring van verbondenheid verwekt.
Zolang hij dit fysiek aankon, ontving hij vrienden, die ons later vertelden hoezeer vader zijn eigen ernstige gezondheidstoestand had weggepraat en veeleer gepoogd had zijn bezoekers op te beuren en aan te moedigen. Slechts aan de meest nabije intimi liet hij verstaan dat hij zich voorbereidde op de grote reis.
Die kwam dan nog vrij onverwacht. Het was een sedert decennia gevestigde traditie dat de ouders Eyskens op tweede kerstdag de hele familie, kinderen en kleinkinderen, uitnodigden voor een uitgebreid en feestelijk kerstmaal.
Mijn vader - reeds zes jaren weduwnaar - stond erop dat dit opnieuw zou gebeuren op 26 december 1987, ondanks zijn ziekte. Vanuit zijn studeervertrek gaf hij de nodige aanwijzingen voor het aanrichten van het diner en hield hij zich bezig met het tafelplan en de toewijzing van ieders plaats. Met heel veel wilskracht en inspanning was hij de trap afgedaald die naar de benedenverdieping leidde. Hij liet niet na aan iedereen, klein en groot, vriendelijke en leuke woorden te besteden en aan de grote tafel zat hij het feestmaal voor zoals hij zo vaak had gedaan, maar zwijgzamer dan anders en getekend door de ziekte. Ieder van ons besefte dat dit ons laatste kerstfeest was in aanwezigheid van vader.
De volgende dagen ging zijn gezondheidstoestand plots snel achteruit. Zijn geest bleef evenwel helder en geboeid door wat rondom hem gebeurde in de wereld.
Mijn broer Erik, onze echtgenoten en ikzelf waakten bij hem en spraken tot hem onze meest opbeurende en liefste woorden. En toen zijn ademhaling stokte, viel plots een wereldvreemde bleekheid over zijn gelaat, niet als de schaduw van de dood maar, voor ons, als een teken van het genaderde licht.
Gaston Eyskens overleed in de late namiddag van 3 januari 1988. Op 1 april van dat jaar zou hij 83 jaar zijn geworden.
Het gerucht van zijn dood verspreidde zich snel. De media maakten zich van het bericht meester. Een journalist belde mij op om mij te vragen of Gaston Eyskens laatste woorden had gesproken. Toen ik hem een ontkennend antwoord gaf, vroeg hij, blijkbaar vergramd door mijn schaarse repliek, of hij dan ‘voorlaatste woorden’ had geuit.
Met bitterheid dacht ik terug aan wat gebeurd was bij het overlijden van mijn moeder op 6 november 1981, net twee dagen voor de parlementsverkiezingen, toen ik eerste minister was. Mijn vader had mij gebeld in de Lambermontstraat, de residentie van de premier, om mij het droeve nieuws te melden. Ik had aan mijn perschef gevraagd de dood van mijn moeder mede te delen aan een aantal nieuwsagentschappen omdat ik, door smart overmand en midden in een verkiezingscampagne, noch zin noch tijd had om vrienden en kennissen op de
| |
| |
hoogte te brengen. De verantwoordelijke van een van deze persagentschappen had het verbijsterend lef gehad aan mijn medewerker mede te delen dat hij het overlijdensbericht van mijn moeder niet wenste door te seinen omdat hij in mijn verzoek een verkiezingsstunt zag!
Een paar uur na vaders overlijden brachten koning Boudewijn en koningin Fabiola een bezoek. Wij baden samen, ontroerd, rondom de lijkbaar. Nadien volgden talrijke andere prominenten, bekenden en onbekenden, lieve mensen die hun deelneming kwamen betuigen. En de stoet werd onoverzienbaar zodra het stoffelijk overschot van Gaston Eyskens naar het stadhuis te Leuven was overgebracht en er lag opgebaard.
De staatsbegrafenis was indrukwekkend en stijlvol, ook al was er protocollaire touwtrekkerij tussen de talrijke hoogwaardigheidsbekleders die zich allen geroepen achtten om de lijkkist te flankeren tijdens de overbrenging van het stadhuis naar de Sint-Pieterskerk. Dergelijke plechtigheid vergt, vanwege gezinsleden en nabestaanden, een niet-geringe zelfbeheersing en onderdrukking van gevoelens. In de avonduitzending van het tv-nieuws werd uitvoerig verslag uitgebracht van de uitvaartplechtigheid. Meedogenloze camera's hadden niet kunnen nalaten om tijdens de zieledienst de tranen te filmen die biggelden over de wangen van mijn drie dochters.
Mijn broer en ik begeleidden vader naar zijn laatste rustplaats op het kerkhof van de abdij van het Park te Heverlee. Daar overvielen ons stilte en vredigheid en het besef van een werkelijkheid waarvan het zichtbare slechts de buitenkant is.
Gaston Eyskens had langdurig geleefd en gewerkt in deze onze 20ste eeuw, zozeer gekenmerkt door het hijgen van de geschiedenis. Hij had op beslissende wijze mogen meewerken aan de verheffing van zijn volk, het bestuur van zijn land, de opbouw van Europa, de bevordering en het onderricht van de economische wetenschap ten bate van talrijke studentengeneraties. Hij had dit alles gedaan, en zoveel meer, met superieur en veelzijdig talent, schijnbaar moeiteloos, ofschoon met dagelijkse inzet tot op zijn voorlaatste dag, met ontembare werkkracht en diepe overtuiging. Hij was de architect geweest van vele veranderingen en hervormingen ten goede. Ook was hij noodgedwongen de getuige geweest van veel onmenselijkheid, onrecht en ondoelmatigheid, tijdens twee wereldoorlogen die hij gedurende zijn leven had meegemaakt, maar tegen dewelke hij zich geestelijk steeds met kracht had verzet.
Zijn tegenstrevers waren zijn vijanden niet. Zijn vrienden waren zijn meesters niet. Hij was zelfstandig gebleven, in denken en doen, steeds beheerst, aristocratisch en terughoudend. De ironie was zijn schild dat hem beschermde tegen grote interne kwetsbaarheid en bewogenheid. Hij was trouw geweest in de vriendschap. Hij was een moedig en vooruitziend staatsman geweest die de zwaarste verantwoordelijkheden had aangedurfd. Maar hij was ook een schitterend professor en wetenschapsmens, een waakzaam christen en vlaming, een toegewijd en attent echtgenoot, vader en grootvader. Hij was een eerlijk man geweest.
Zelden had één persoon zolang zoveel diensten bewezen aan zoveel mensen. Hij had dit gedaan met discretie en zonder te vervallen in volksvleierij.
En op het bidprentje dat tijdens de uitvaartdienst werd uitgedeeld, werd met volgende oratio besloten:
‘Voor dit alles, voor het zegbare en het onuitsprekelijke, voor dit uitzonderlijk leven zijn wij met dankbaarheid vervuld. Achter de einder van wat voor ons zichtbaar is, leve hij nu en voor altijd in Gods vrede, verenigd met zijn lieve echtgenote van wie hij zoveel heeft gehouden. Want hij is door de dood heengegaan en kreeg toegang tot het voor levenden onbetreedbare licht.’
De dood van Gaston Eyskens werd uitvoerig becommentarieerd in de landelijke pers, maar ook in het buitenland werd er aandacht aan besteed. De Financial Times bracht evenwel, naast een artikel gewijd aan de overleden Belgische staatsman, een foto van mezelf. Het gevolg van deze vergissing was dat Nigel Lawson, de toenmalige Britse kanselier van de
| |
| |
Schatkist en mijn collega van Financiën op dat ogenblik, naat mijn kabinet in Brussel liet bellen om met omzichtigheid vragen te stellen over mijn gezondheid.
Begin mei 1988, vier maanden na de dood van vader, kreeg ik een zeer ambtelijke brief van een administratieve dienst waarvan ik, uit christelijke naastenliefde, de naam zal verzwijgen. Op de omslag stond te lezen: de Heer Mark Eyskens ‘Minister’ (sic).
De brief zelf was gedateerd op 28 april 1988 en luidde als volgt:
‘Geachte,
Onderwerp: Eyskens Gaston, overleden 3.1.1988.
Wij vernemen zopas (sic) het overlijden van de in rand genoemde en betuigen u onze christelijke deelneming.
De afrekening van haar (sic) dossier bedraagt... f’
Dan volgde wat technische uitleg en de brief werd besloten met volgende laconieke zin:
‘Het dossier van de overledene wordt definitief afgesloten en gerangschikt.
Met de meeste hoogachting...’.
In die dagen was ik bezig met het schrijven van een boek over ‘mens en men’. Het zou worden gepubliceerd onder de titel Het storende levensverhaal van professor J.K. Mortal. De wel erg bureaucratische en courtelineske brief die ik als gevolg van vaders overlijden had ontvangen, was voor mij, ofschoon ik niet twijfelde aan de goede bedoelingen van de opstellers, het zoveelste bewijs van de sluipende aanwezigheid van MEN, de anonieme routine van administraties en complexe structuren die de menselijke persoon numeriek besturen en herleiden tot een onooglijk radje in een reusachtig raderwerk. Mijn vader was hieraan post mortem niet ontsnapt. MEN had hem ook behandeld als een gewone sterveling.
Kort na Gaston Eyskens' dood begonnen allerlei personen en instellingen belangstelling te betonen voor zijn archieven, documentatie en memoires. Over deze laatste werden de meest onzinnige geruchten de wereld ingestuurd en voor waar afgedrukt. Zo werd het nieuws verspreid dat Gaston Eyskens uitgebreide gedenkschriften had opgesteld, maar dat hij testamentair bepaald had dat ze pas 50 jaar na zijn dood mochten worden gepubliceerd. Mijn broer en ik vonden in een van de laden van vaders schrijftafel een handgeschreven nota met ‘nuttige mededelingen ingeval van overlijden’. Gaston Eyskens had zijn naderend heengaan grondig voorbereid, ook organisatorisch. In deze nota stond wat volgt:
‘Ik wens dat van mijn geschriften een samenvatting wordt gemaakt en dat een boek zou worden uitgegeven... om God te danken omdat ik zoveel heb mogen doen.’
Jarenlang heb ik mijn vader bezig geweten met het dicteren van teksten over zijn politieke belevenissen. Hij had trouwens de gewoonte, toen hij minister of eerste minister was, om bij zijn thuiskomst, na een drukke dag, nog een aantal indrukken heet van de naald aan zijn dicteermachine toe te vertrouwen. Hij was vooral actief en systematisch werk gaan maken van zijn memoires, nadat hij de actieve politiek in 1973 had verlaten. Over deze werkzaamheden deed hij tegenover ons vrij geheimzinnig. Ofschoon hij in besloten kring erg openhartig en tot in de kleinste bijzonderheden vertelde over zijn politieke ervaringen en de schokkende gebeurtenissen die hij had meegemaakt, bleef hij discreet over deze her en der reeds aangekondigde memoires en de wijze waarop hij ze uit wilde werken.
Ik herinner mij dat mijn moeder mij een paar maanden voor haar dood toevertrouwde: ‘Vader heeft zijn memoires beëindigd. Het gaat om duizenden pagina's.’
In feite had Gaston Eyskens van 1973 tot 1981 een zeer omstandig verhaal geschreven - meestal gedicteerd - met toevoeging van talrijke documenten en verwijzingen naar persartikels en publikaties.
Het ging om een uitgebreide verzameling teksten, een soort ruwbouw die hij ongetwijfeld in een latere fase verder wilde bewerken. Maar de dood van zijn geliefde echtgenote in
| |
| |
1981 heeft in zijn leven een cesuur teweeggebracht. Nadien heeft hij nooit meer geschilderd en blijkbaar ook niet meer de energie opgebracht om zijn teksten tot een leesbaar boek om te smeden. Op een bepaald ogenblik speelde hij met de gedachte een beroep te doen op een universiteitsassistent die hem had kunnen bijstaan, maar dergelijke opzet kon niet worden waargemaakt.
Het is omwille van deze omstandigheden dat Gaston Eyskens aanvaardde, in 1986-1987, een over vijf hoorzittingen gespreid interview toe te staan aan de heer Jozef Smits, medewerker van het Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum (KADOC) en het Instituut voor Politieke Vorming (IPOVO). Dit zeer lange politieke levensverhaal werd gebundeld en uitgegeven, na Eyskens' dood in 1988, onder de titel Het laatste gesprek. Het is duidelijk dat in deze mondelinge samenvatting, ook al heeft ze talrijke uren gevergd, een grondige analyse van 50 jaar politieke geschiedenis van België, het peilen naar de achtergronden, het interpreteren van houdingen en beslissingen en het aanbrengen van nuanceringen niet of onvoldoende tot uiting konden komen.
Tijdens zijn leven had vader de door zijn secretaresse zorgvuldig uitgetypte en door hem verbeterde versie van zijn teksten nooit aan iemand getoond, ook niet aan mijn broer of aan mij. Wij wisten niet eens waar hij zijn opus magnum verborgen had. Na zijn overlijden begonnen mijn broer en ik met een haast archeologische ijver aan een speurtocht in vaders talrijke boekenrekken, bibliotheken, kasten, classeurs en archieven, tot wij, met de vreugde die ook Lord Carnarvon en Howard Carter moet hebben vervuld bij het ontdekken van Toetanchamons schatten, de teksten en nota's vonden in een archiefkamer. Ze waren vrij slordig in dikke bundels verpakt en lagen gestouwd tussen bergen boeken en andere documenten. Wij vulden een dertigtal kartonnen dozen ermee. Op een totaal andere plaats in het huis, in een rommelkamer die naar de garage leidde, kwamen we op het spoor van een volledige kopij van de teksten die vader had gedicteerd.
Reeds voor zijn dood had Gaston Eyskens contact gehad met een bevriend uitgever, Godfried Lannoo, die zich, na het overlijden, onmiddellijk bereid verklaarde om de zware taak van de uitgave op zich te nemen. Wij besloten een redactie comitésamen te stellen dat bestond uit Godfried Lannoo, zijn medewerker Lieven Sercu, Gustaaf Durant die een voortreffelijke biografie aan Gaston Eyskens had gewijd, professor Mark van den Wijngaert, dé deskundige van de geschiedenis van de christen-democratie, Luc Martens, toenmalig directeur van het IPOVO, juffrouw F. Vincke, de toegewijde secretaresse van Gaston Eyskens, en - last but not least - Jozef Smits, medewerker van IPOVO.
Het is Jozef Smits die de verpletterende opgave op zich nam om de duizenden pagina's en de daarbijgevoegde overvloedige documentatie door Gaston Eyskens nagelaten, te bewerken en te verwerken tot een leesbaar geheel. Godfried Lannoo en zijn medewerkers zorgden voor een schitterende uitgave.
Voor bepaalde gebeurtenissen raadpleegde Jozef Smits andere geschiedkundige bronnen of ging hij grasduinen in deze stukken, uit Eyskens' nalatenschap, die inmiddels aan het Rijksarchief waren toevertrouwd. Jozef Smits moest heel wat inhoudelijke en vormelijke hinderpalen overwinnen. Tevens werd zijn redactiewerk doorkruist door de belangrijke opdracht die hij bij IPOVO te vervullen kreeg. Zonder de uitzonderlijke inzet, het assimilatievermogen en het inzicht van Jozef Smits zouden de geschriften van Gaston Eyskens dode letter zijn gebleven.
In naam van mijn broer, professor dr. Erik Eyskens, en van al onze familieleden betuig ik hierbij dan ook onze grootst mogelijke erkentelijkheid aan alle personen, en in het bijzonder aan Jozef Smits, voor het gepresteerde werk. Op hen is toepasselijk wat Horatius ooit schreef: ‘Exegi monumentum...’
De door Jozef Smits gevolgde werkwijze wordt in de epiloog uiteengezet. Alvast kan ik
| |
| |
getuigen dat de verwerking en compilatie van Gaston Eyskens' geschriften op generlei wijze afbreuk hebben gedaan aan hun authenticiteit. Het is Gaston Eyskens die spreekt, verhaalt, commentarieert en betoogt. Dit verklaart tevens de relatief zakelijke, ongekunstelde stijl van het hele oeuvre. Ofschoon vader Eyskens als jongeman gedichten placht te schrijven die hij zorgvuldig verborgen hield, heeft hij zijn memoires in een enigszins koele, ‘concrete toonaard’ gecomponeerd zonder veel literaire en beschrijvende uitweidingen. Bovendien heeft Eyskens verslag uitgebracht van zijn ‘openbaar leven’ zonder dit te vermengen met zijn privé- en gezinsleven. In zijn geschriften wordt slechts heel sporadisch allusie gemaakt op familiale toestanden of reacties van gezinsleden. Deze dichotomie heeft Gaston Eyskens ook systematisch in zijn politieke loopbaan toegepast en hierin werd hij trouwens door zijn familiekring gesteund. Dit kwam onder meer tot uiting in het feit dat zijn echtgenote slechts zeer weinig interviews heeft toegestaan en zij stelselmatig de media schuwde.
Gaston Eyskens zelf gaf overigens blijk van enige onwennigheid ten opzichte van de mediamensen die hij bovendien maar matig vertrouwde. Vooral de televisie waarvan hij de invasie in het politieke bedrijf en het maatschappelijk landschap vanaf het einde van de jaren vijftig had meegemaakt, vervulde hem met argwaan. Hij had dan ook de gewoonte, als hij werd ondervraagd voor de camera's, zeer karig te antwoorden en zodoende de kunst te beoefenen die erin bestaat te spreken zonder iets te zeggen. De opvatting van Gaston Eyskens was dat politieke problemen in alle discretie en daardoor ook in vertrouwen moesten worden besproken en opgelost, liefst door een beperkt aantal politieke leiders. Deze overtuiging stoelde hij op een ervaring die stamde uit het pre-mediatieke tijdvak.
De afstandelijkheid- soms lijkend op hooghartigheid- die Eyskens vrij nauwgezet cultiveerde, was in wezen een vorm van zelfbescherming en -verdediging. Diegenen die hem beter kenden, wisten dat hij zeer gevoelig en kwetsbaar was.
Zijn humor die soms naar sarcasme zweemde en door buitenstaanders als cynisme werd geïnterpreteerd, hanteerde hij als een harnas dat hem moest behoeden voor de politieke pijlen die bijna dagelijks op hem werden afgeschoten, toen hij zich aan de top van de politieke piramide bevond. Hij placht te zeggen dat, zodra je deze top hebt bereikt, je uiteindelijk helemaal alleen staat wanneer het erop aankomt belangrijke beslissingen te nemen. Wel te verstaan heeft, achteraf beschouwd, de overwinning steeds talrijke vaders en laat de nederlaag je achter als een politieke wees. Eyskens werd, tijdens zijn lange loopbaan, verscheidene malen de woestijn ingestuurd, maar hij had zich een woestijn uitgetekend waarin hij steeds een lafenis schenkende oase terugvond: de Katholieke Universiteit te Leuven, het universitaire milieu en de beoefening van de economische wetenschap.
Van hem werd beweerd dat hij geen geloof maar wel een soort scepticisme bezat dat bergen verzette. Ook deze bewering is oppervlakkig en in die mate fout. Hij kon inderdaad relativeren omdat hij, als man van wijsheid en ervaring, het onderscheid wist te maken tussen het belangrijke en het bijkomstige. Maar alle gewichtige politieke en maatschappelijke kwesties die zich voor hem aandienden, trad hij tegemoet met een diepgewortelde overtuiging die hij stoelde op zijn inzicht maar ook op zijn fundamentele waardeschaal. Dit belette hem niet verdraagzaam te zijn en andersdenkenden niet noodzakelijkerwijze te beschouwen als verkeerd-denkenden.
Ook bleef hij in alle omstandigheden beheerst en gedroeg hij zich niet als een met de armen molenwiekende zeloot of tafelspringende demagoog. Hij had talent noch voor mediocriteit noch voor extremisme. In de omgang met anderen, ook midden in een politiek orkaan, bleef hij beleefd en beheerst en gedroeg hij zich als een gentleman. Daarbij kwam het steeds voor dat hij voor buitenstaanders zijn inwendige toorn en verontwaardiging verborgen hield, die in hem oplaaiden telkens hij constateerde dat voor hem essentiële beginselen met voeten werden getreden.
| |
| |
Een leven als dat van Gaston Eyskens ligt op de weegschaal van de geschiedenis. De tijd filtert en zuivert; de geschiedenis wikt en beschikt.
Deze memoires zijn een bijdrage aan het laatste oordeel door de geschiedenis geveld. Het gaat om persoonlijke geschriften, geschreven vanuit een duidelijk engagement. Zij zijn een individuele getuigenis over een halve eeuw politiek in België. In die zin en in die mate maken zij geen aanspraak op objectiviteit, wel op authenticiteit en goede trouw.
Op zijn manier was Gaston Eyskens een idealist. Zijn hele leven stond in het teken van de verwezenlijking van een jeugddroom: de verheffing van het Vlaamse volk. Daarbij wenste hij vooral economische ontwikkeling, culturele opgang en wetenschappelijke vooruitgang als hefbomen te hanteren. Hij twijfelde er niet aan of deze objectieven konden worden verwezenlijkt binnen een aangepast Belgisch staatsverband. Vaak poogde hij de Vlamingen ervan te overtuigen een ‘politiek meerderwaardigheidscomplex’ te ontwikkelen en hun minorisatiesyndromen af te leggen.
Met de jaren ging hij steeds meer belang hechten aan Europa en aan de uitbouw van een echte en hechte Europese Unie. Nederland bleef voor hem een bevoorrechte partner, liefst in het raam van de Benelux.
Hij was een volbloed democraat die uitermate afkerig stond tegenover alle vormen van totalitarisme en meer bepaald het fascisme, het nazisme en het communisme. De Angelsaksische wereld, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika beschouwde hij, gesterkt onder meer door zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog en door de NAVO-solidariteit tijdens de Koude Oorlog, als de meest betrouwbare garanten van de westerse democratieën en van de vrije wereld.
Met zijn beleid kon hij aantonen welk groot belang hij hechtte aan de bevordering van de volkswelvaart, fundering van elk sociaal welzijn. Deze volkswelvaart vatte hij vooral op als een produkt van economische groei en expansie, wat hem niet belette sterk de nadruk te leggen op de noodzaak van een rechtvaardige verdeling van de vruchten van deze vooruitgang.
Ten slotte werd hij zijn hele leven lang geïnspireerd door het christelijk personalisme, een maatschappijopvatting, veeleer dan een partijopstelling, die een fundamenteel andere boodschap uitdraagt dan het collectivisme en het individualisme, dan het socialisme en het liberalisme. Deze diepe overtuiging verklaart zijn levenslange trouw aan de Christelijke Volkspartij en het gedachtengoed van de christen-democratie.
Voortaan is het geëtst op het vlies van de tijd.
Zo wordt het doorzichtig en doorschijnend, filigraan van wat was en is geweest.
Het geleefde leven van een mens onder de mensen verglijdt naar de keerzijde van de tijd,
naar wat wij - in geloofshoop - de eeuwigheid noemen,
volgens het woordenboek van het onzichtbare en het onzegbare...
Heverlee, 3 september 1993
|
|