De zoon die kwijt was
Iemand had twee zonen.
De jongste van de twee zei: ‘Vader geef mij het gedeelte van wat jij hebt dat ik mag hebben’. En die vader deed het. ‘Wat van mij is is even goed van anderen’, dacht hij, ‘anders heb ik niets aan wat ik heb’. Zo'n vader was dat.
Hij verdeelde alles tussen zijn zoons, ook de oudste zoon kreeg zijn gedeelte, zelfs nog meer dan zijn jongere broer want dat hoorde zo.
De oudste wist niet goed wat hij moest met wat hij kreeg, hij liet dus maar alles bij het oude en ging weer verder werken in de grote familiezaak beneden want dat moest ook gebeuren vond hij.
Maar de jongste die wist het wel, die wilde gebruiken wat hij gekregen had, die ging naar de bank om zijn geld op te nemen, die ging op reis, ver weg, heel ver weg. En overal waar hij kwam wilde hij veel uitgeven en veel weggeven. ‘Wat van mij is is ook van jullie’, riep hij.
Hij was royaal daarin leek hij op zijn vader, hij trakteerde kinderen, hij wilde altijd gasten om zich heen hebben als hij ging eten en drinken. Het beste eten en drinken dat er in huis was moest dan op tafel komen.
Hij wilde dat er muziek was en dat iedereen meedeed met dansen. Hij voelde zich blij en wilde andere mensen ook blij maken. Hij wilde dat de wereld er vrolijk uitzag.
Omdat hij dat zo graag wilde merkte hij niet dat de wereld er niet altijd en overal vrolijk uitziet. Hij merkte gewoon niet dat het winter werd, dat er steeds meer mensen waren die niet aan werk konden komen en niet genoeg te eten kregen, hij merkte het pas toen hij alles had weggegeven: er