| |
| |
| |
JENGELJANG, DE MUGGENKONING
| |
| |
| |
I
De muggenfamilie besluit te blijven, en hoe de oude mevrouw in de japon met de tweehonderd gitten knoopjes daarover denkt
R was eens een mug in een keurig blauw matrozenpakje. En nu hoef je gerust niet te lachen en te denken ‘dat kan niet’, want 't kan wèl. Waarom zou jij wel een matrozenpakje kunnen dragen en een mug niet? Omdat een mug zoo klein is, en omdat ie vleugels heeft? Wat zou dat nou? De muggenkleermakers zijn vreeselijk handig in die soort dingen, ze maken de kleeren netjes op maat, met vanboven twee openingen waar 't beest z'n vleugels door kan steken, want dat moet natuurlijk, een mug zonder vleugels ìs geen mug.
De mug in het blauwe matrozenpakje heette Michiel. Hij had twee zusjes: Anietje en Anetje. Anietje en Anetje droegen roodkatoenen schortjes en hielpen haar moeder het muggenhuis aan kant te houden.
| |
| |
Dat muggenhuis was de trots van de heele familie Mug. Michiel's overgrootvader had het eigenpootig gebouwd tusschen twee uitstekende richeltjes van de groote, gebeeldhouwde kast naast de schoorsteen. De wanden waren van stevige, grijze stofpruikjes, en achter de ramen met de witkanten gordijntjes stonden bakken bloemen. De bloemen waren zòò klein, dat een mensch er niet uit wijs werd, maar de muggen konden zien hoe mooi ze waren: rood en geel en roze met lange slingers groen er tusschen.
Simeon, Michiel's vader, was dirigent van de muggenzangvereeniging ‘Gonskunst’. Hij was een dik, vroolijk dier, en hij hield zòòveel van z'n werk, en zòòveel van de aarde, dat toen de zomer om was en de muggen weg trokken, hìj besloot te blijven. ‘Ik ga de heele winter rustig muziek studeeren’, zei ie tegen z'n vrouw. ‘Zangoefeningen, en loopjes en trillertjes en zoemen en gonzen in majeur, en in mineur. We zitten hier goed en warm. We blijven.’
Dat gaf een heele opschudding in het kleine muggenhuis. Je moet namelijk weten, dat het iets heel bizonders is als muggen de winter op aarde doorbrengen. Gewoonlijk trekken ze allemaal tegen het begin van de herfst weg naar een warm land, bovenop een groote, witte wolk, dichtbij de zon. Dat land heet Groot Gonzië. Het is er broeïerig warm, vol donkere boomen en kleine, groene
| |
| |
boschmeertjes. De menschen, die er wonen, hebben zoo'n verschrikkelijke last van de hitte, dat ze de heele tijd eigenlijk niets anders doen dan slapen. De muggen hebben er alles te zeggen, ze kunnen net zooveel gonzen en bijten als ze willen. Vliegenmeppertjes, en horren in de ramen zijn bij de wet verboden, want de koning van het land is zelf een mug, een heel groote, prachtig verguld, met vleugels zoo groot als soeplepels.
De muggen vinden het erg prettig in Groot Gonzië, maar tegen de zomer wordt Jengeljang de Groote, zoo heet de muggenkoning, moe, en dan stuurt ie z'n onderdanen terug naar beneden.
En nu kan een mug 's zomers nòg zoo erg met z'n neus overal bij zijn, van wat er na de herfst bij ons gebeurt weet ie eigenlijk niets. Het is een heel avontuur voor een muggengezin op aarde te overwinteren.
Toen dus vader Simeon zei, dat ie het besluit genomen had dit jaar niet naar Groot Gonzië te gaan, raakten de muggenkinderen door het dolle heen van opwinding.
‘We blijven! We blijven! We gaan hier de heele winter niet weg!’ zoemde Michiel, terwijl ie almaar zigzagde door de kleine huiskamer, waar moeder Margriet juist het lichtje in de rood-blauw gebloemde lampekap, die boven de ronde, mahoniehouten hafel hing, had aangedraaid.
‘We zullen Sinterklaas zien, en het Kerstmannetje!’ juichte Anietje.
| |
| |
‘We zullen oliebollen bakken met Ouwejaar!’ jubelde Anetje.
‘Jullie doen net of je het verleden jaar niet prettig hebt gevonden in Groot Gonzië’, zei moeder Margriet een beetje verwijtend.
‘Nou ja, prèttig....’, riepen de muggetjes. ‘Maar we zijn er al zoo dikwijls geweest. We kunnen alles al lang dròòmen. En koning Jengeljang heeft niet eens een gouden kroon.... En er is geen sneeuw in Groot Gonzië, en geen erwtensoep.... Alleen maar water en boomen....’
‘Jullie zult er nog eens gebrek aan krijgen als je zoo praat’, zei de muggenmoeder ernstig, en toen wandelde ze kopschuddend achter vader Simeon aan door het gangetje naar de voordeur. Ze keek echt benauwd.
‘Wat moet ik de heele winter met die kinderen thuis!’ zei ze. ‘Vooral voor Michiel zou 't in Groot Gonzië zoo goed zijn geweest. Er is daar een strenge school, en omgang met andere muggen van zijn leeftijd. Hij bijt nooit. En de manier waarop hij zoemt lijkt naar niets....’
De muggenvader trok z'n vleugels op. ‘Zoemen?’ zei ie. ‘Michiel? Als ik maar goed zoem. Ik zal wel voor jullie allemaal sàmen zoemen. Goeienavond’, en toen vloog ie de deur uit, de donkere menschenhuiskamer door naar het open raam. Je zag hem als een heel klein vliegmachinetje de schemerige straat oversteken in de richting van de verlichte bakkerswinkel aan de overkant, waar ie
| |
| |
de einduitvoering van z'n zangkoor moest leiden.
Moeder Margriet deed een beetje aarzelend de voordeur dicht, en ging in het donker op de onderste tree van de trap zitten om na te denken. Ze was lang niet zeker, dat alles goed zou afloopen dien winter. Ze zat vooral in angst over Michiel. Michiel hield niet van zoemen, en bijten deed ie nooit. En dat is 't 'm nu juist, zie je, een goeie mug behoort te zoemen en te bijten. Dat wil Jengeljang, de muggenkoning. Als een mug z'n plicht niet vervult, krijgt ie straf: regels schrijven, en alle vrije middagen proefzoemen onder militair toezicht. Moeder Margriet zuchtte er van.
| |
| |
Wat moest je beginnen met zoo'n zoon! Z'n kop zat vol andere dingen. Hij droomde van Indianen en ridders en helden. Hij wilde alles doen wat de menschen deden. Hij vergat soms heelemaal, dat ie een mug was. Een vreeselijke toestand. 's Zomers viel dat niet zoo op, dan waren ze met zoo vele. Maar de paar muggen, die 's winters op aarde blijven staan onder streng toezicht. Koning Jengeljang regeert met ijzeren poot. Hij ziet alles van bovenaf door een groote, parelmoeren verrekijker, en als er iets is, dat hem niet bevalt, komt ie hals over kop naar beneden.
‘En ik sta er heelemaal allèèn voor’, zei moeder Margriet verdrietig. ‘Vader Simeon heeft zooveel aan z'n kop met al z'n muziek. Ik geloof, dat je beter een menschenmoeder kunt zijn dan een muggenmoeder....’ Ze stond langzaam op, en stommelde door het gangetje terug naar de verlichte huiskamer, waar de jonge muggetjes nog steeds uitgelaten ronddansten.
‘Als je maar weet, dat we hier niet gaan lanterfanten de heele winter’, zei de moedermug. ‘Er komt een juffrouw om jullie les te geven in beleefdheid en Fransch.’
Michiel ging even middenop de ronde tafel zitten.
‘Wat voor juffrouw?’ vroeg ie, en z'n moeder zei, dat 't een dame-mot was, een dìkke.
‘Ze heeft een heele bontjas opgegeten, en kan nu voorloopig geen jassen meer zien. Ze is vreeselijk streng.’
| |
| |
Maar de kleine muggen namen de strengheid van de aanstaande dame-mot op de koop toe. ‘Wie weet hoe'n aardig iemand 't is’, zeien ze tegen elkaar, en toen renden ze met een hoera'tje het gangetje door naar de voordeur. Ze zwierden naar buiten in de donkere menschenhuiskamer, en cirkelden in groote kringen om de oude, gebeeldhouwde kast en langs de verlichte ramen van het muggenhuis, tot ze honger kregen.
Acht uur!
Ze vlogen het achterdeurtje binnen naar de keuken, waar moeder Margriet suikerkorrels bakte voor het avondeten.
Michiel ging op de kleine vuilnisbak zitten en trappelde met z'n bloote pooten op de groene tegeltjesvloer.
‘Moeder, waarom kan een mug geen schoenen dragen?’
De muggenmoeder gooide de gebakken suikerkorrels in een schoteltje. De gloed van het vuur uit het fornuis maakte haar magere gezichtje heelemaal roze. Suikerkorrels bakken is een erg moeilijk werk. Ze merkte niet eens, dat Michiel haar iets gevraagd had. Ze hing haar blauwgeruite schort aan een spijkertje, en zei: ‘Roep je vader en je zusjes! Pooten wasschen! Schorten voor! Aan tafel!’
Het was even een heel heen en weer gehol in het kleine huis. Vader Simeon kwam holderdebolder thuis van z'n
| |
| |
zangkoor. Hij gooide z'n groote hoed zoomaar in de hoek bij de parapluiestandaard en riep dat ie een honger had als een paard, wat heel wat zeggen wil voor een mug.
Moeder Margriet kwam binnen met de dampende suikerkorrels.
‘Allemaal op jullie plaatsen!’
Het avondeten was bij de familie Mug altijd een heel
| |
| |
spektakel. De kinderen mochten zoovèèl en zoo hàrd praten als ze wilden. ‘Dan eten ze minder’, zei vader Simeon. ‘Dat spaart.’ Maar zooals de muggetjes dien avond te keer gingen is eenvoudig niet na te vertellen. De muren van het kleine huis op de gebeeldhouwde kast gingen eenvoudig heelemaal bòl staan van het lawaai.
Moeder, aan het hoofd van de tafel, schepte de bordjes vol. ‘Eèn of twee korreltjes?’ vroeg ze, maar de kinderen luisterden niet eens, zòò druk hadden ze het over ijs en sneeuw en schaatsenrijden.
‘Laat ze maar’, zei vader Simeon. ‘Ik was vroeger net zoo in m'n jeugd’, en daarna begon ie te vertellen van de tijd toen ie zelf nog een jongetje-mug was.
‘We zijn in die dagen ook eens een heele winter hier gebleven. Je beleeft de vreemdste dingen als mug zijnde. Ik herinner me nog, dat we slemp dronken, en dat we elkaar in de vensterbank gooiden met heel kleine sneeuwballetjes, en dat grootvader z'n pooten brandde aan een warme stoof. En dan al dat lekkere wintereten. Hutspot, en erwtensoep, en boerenkool met worst.... Een heel veranderingetje. Ja, ik begrijp best, dat de kinderen 't aardig vinden al die dingen eens mee te maken. Als ze mij maar met rust laten. Ik ga alle dagen met m'n viool naar het zolderkamertje om te studeeren. Ik ga ook nieuwe wijsjes bedenken voor ouwe muggenliedjes. Ik zit tot over m'n ooren in het werk.’
| |
| |
Vader Simeon stond blazend van tafel op en ging tevreden met z'n krant in de makkelijke stoel bij het kacheltje zitten.
Moeder Margriet vouwde het tafelkleedje op en keek bezorgd naar Michiel, die met veel pootgezwaai aan Anietje en Anetje uitlegde hoe je achtjes moest rijden op het ijs. Ze schudde haar mager kopje zòò hard, dat het witkanten mutsje heelemaal scheef zakte en ze zei: ‘Maar m'n lieve jongen, hoe kan iemand als jij nu op het ijs rijden? Je hebt immers niet eens schaatsen. Zulke kleine schaatsjes bestaan niet. Denk liever aan bijten. Als je ooit een groote, dappere mug wilt worden, moet je dat leeren. Dat is je werk hier op aarde. Iedereen moet werken. Jij niet alleen maar de menschen ook. Dat is nu eenmaal zoo.’ En vader Simeon zei: ‘Dat ìs zoo. Denk daar maar eens goed over na, m'n zoon’, en omdat er tòch niets bizonders in de krant stond, en omdat je beter denken kunt zonder al te veel licht, liet ie Anietje het lampje boven de ronde tafel uitdraaien.
Toen werd het donker, alleen viel door de kleine ramen het zachte schijnsel naar binnen van de groote, gele lamp, die beneden, in de menschenhuiskamer, brandde boven de bijna onafzienbare vlakte van het roodpluchen tafelkleed.
‘We gaan schemeren’, zei moeder Margriet, en toen ging ze met haar drie kinderen zitten voor het erker- | |
| |
raampje, waar je een prachtig uitzicht had in de lichte wereld van de menschen.
Het werd stil. Vader Simeon was bij het kacheltje ingedommeld, met z'n hoofd heelemaal opzij tegen de leuning van z'n stoel. Het avondblad van het Muggennieuws was uit z'n pooten gegleden. Hij zoemde heel zachtjes in z'n slaap brokstukjes van een oud liedje.
| |
| |
Beneden, bij het roodpluchen tafelkleed, zat een oude, grijze mevrouw in een lange, pikzwarte japon, die versierd was met zeker wel tweehonderd kleine, gitten knoopjes.
‘Wat een raar mensch hè’, fluisterde Michiel brutaal.
Het kwam feitelijk niet te pas, dat ie dat zei. Hij wist eigenlijk niets van de oude dame af dan dat ze oud was, en een lange, zwarte japon droeg. Als ie alles had geweten....! Maar een jonge mug wèèt nu eenmaal niet alles.
De oude mevrouw beneden aan de tafel was zòò oud, dat ze wèl alles wist, tenminste bìjna alles. Ze hòòrde òòk meestal alles; door haar rechteroor verstond ze gewoon wat de menschen zeien, en door haar linkeroor kon ze soms precies nagaan wat de dieren in de kamer met elkaar bespraken. Dat is natuurlijk iets heel ongewoons, en je kunt het gelooven of niet gelooven, net zooals je wilt, maar 't is een feit, dat de oude mevrouw haar poes de straat op joeg, toen die tegen de kanarie had gezegd, dat ze leelijk was, en mager, en lastig.
Het was natuurlijk ook niet aardig geweest van dat beest, als je bedenkt, dat ie altijd melk en sardientjes en stukjes vleesch van haar had gekregen, jarenlang.
Maar ja, iedereen zegt wel es wat dat ie niet heelemaal meent. Maar die poes had spijt, dat verzeker ik je.
De oude mevrouw legde haar breiwerk neer, de tweehonderd gitten knoopjes glansden als glimwormpjes op
| |
| |
haar zwarte japon. Ze verstak met een nijdig gezicht een paar haarspelden in het stijve, grijze haarknoetje achter op haar hoofd, en knikte venijnig tegen de nikkelen theepot op 't groote, ovale blad op de tafel vòòr haar.
‘Het is een schandaal!’ viel ze toen ineens uit met een harde, booze stem. ‘Iedereen doet tegenwoordig maar wat ie wil, de kinderen, en de dieren.... Daar heb je nu bijvoorbeeld de muggen. Die behooren morgen allemaal naar Groot Gonzië te vertrekken. Maar 't zou wel een wonder zijn als er weer es niets bizonders gebeurde! Ik heb door mijn linkeroor gehoord, dat Simeon, de muggendirigent, van plan is hier de winter over te blijven, met z'n gezin. De heele tijd al die muziek boven m'n hoofd, en die drie drukke kinderen!’
De theepot kon natuurlijk niets terug zeggen. Hij glinsterde alleen maar, erg boos.
‘Ja,’ zei de oude dame, haar breiwerk weer opnemend, ‘ik wist wel dat jij 't ook niet prettig zou vinden. Als we maar precies wisten wààr dat muggenhuis ligt.... Maar 't is zoo klein....’
‘We zullen er wat op vinden’, zei ze na een tijdje. ‘Ik heb een plan....’ Ze knikte. In de nikkelen theepot knikte een hoofd terug, een heel boos, oud hoofd.
Voor het erkerraam van het muggenhuis was moeder Margriet met haar kinderen, al schemerend, in slaap gevallen.
|
|