zou de herinnering aan hem bewaren tussen al het andere, tussen portretten en wiegeliedjes, lege lucifersdoosjes, zilverpapier en oude kranten.
Jock merkte niet, dat het vrouwtje haar ogen afveegde met de kruikezak. Hij zei: ‘Ja... Misschien heeft u gelijk...’ En toen kwam de schemer met de avondster, en toen - een paar uur vroeger dan anders - kwam de maan.
Doodstil stond de jongen in het witte licht. Ze zouden hem naar huis halen, en hem uitlachen... Hij zou niets zeggen; hij zou alleen vragen het nog eens te mogen overdoen.
‘Als ik terug kom, oud vrouwtje, zal ik het op een andere manier proberen! Ik zal met mijn spiegel op een grote, blauwe reiger door de lucht vliegen. De mensen zullen omhoog kijken, in de spiegel, en vragen: ‘Wat is dat voor een gezicht tegen de hemel?’ En dan is het hun éigen gezicht...’
Marlotje was opgestaan. ‘Dat is een goed idee,’ zei ze. ‘En als ik er tegen de tijd dat je komt niet meer ben, wat dan nóg? Als ík niet meer naar je wuiven kan als je overvliegt, zal een ander dat doen. Er zal altijd op aarde íemand zijn, die op je wacht.’ Ze zweeg. Op het Hofplein speelde een draaiorgel en ze staken vuurwerk af in de paleistuin.
‘Ze komen!’ Jock deed een stap achteruit en wees naar de maan, die statig kwam aandrijven over de huizen van de Boendertjessteeg.
‘Pas op!’ Marlotje bukte zich snel toen - rakelings langs de lathyrus en Oost Indische kers - het schepnet over de dakgoot zwiepte.