| |
| |
| |
Voorwoord.
Gravin Knal heeft griep, anders had zij dit voorwoord geschreven om de slechte pers eventueel in de dop dood te slaan. Nu doe ik het zelf, wat misschien nog verstandiger is, omdat zij, op haar leeftijd, langzamerhand toch te oud wordt voor iets goeds.
Om te beginnen wil ik de Uitgever bedanken, wat feitelijk niet hòèft, omdat mijn Papa alles dekt. Maar in zekeren zin heeft die man zich toch uitgegesloofd, alleen had ie kleinere letters moeten nemen, omdat ik dan meer had kunnen woekeren met de pagina's. Nu zijn de langste deelen verdwenen, wat vooral erg jammer is van sommige karakterbeschrijvingen, waarin ik erg goed ben, en die ik dus later apart denk te vereenigen in een alphabetische klapper.
Dan wil ik mijn ouders bedanken voor hun opvoeding, en Desmond, mijn aanstaande man, voor zijn liefde (tijdens het schrijven), en de ouwe meneer van Naeldwijck voor zijn politiek richtsnoer, en luitenant Knakkerman voor het aanvuren, en van Ratburgh voor zijn voorlichting op wetenschappelijk-natuurkundig terrein, en de Strijdbijl, die me al drie kolommen heeft gegeven, en de lieve freules Knoop Knoop voor inzage van het familiearchief, en Baron Fonck voor z'n jacht, waar ik op gereisd heb toen ik overwerkt was na hoofdstuk III.
Ook zou ik nog mèèr menschen willen bedanken, maar die vervallen door de groote druk. Alleen zal | |
| |
ik in dit voorwoord vast een voetstuk oprichten voor Gravin Knal van Hoevelaecke, mijn lieve, oude, zeventigjarige voorloopster, in wier dierbaar zog ik uiteindelijk hoop te varen.
Het was Gravin Knal die me tot de pen dreef, nadat haar geoefend oog al vroeg over mijn kinderlijk talent was gevallen in een opstelschrift van de Particuliere Pestalozzi School voor Meisjes, waarvan zij bestuurslid is, en waar ik op ging tot Lausanne. Toen ik ouder werd sprak ze tegen me. Ze zei dat ik een groote roeping tegemoet ging door mijn gaven, wat ik natuurlijk wel wist. Ze zei: ‘Thérèse, lieve, ik dòè wat ik kàn, maar ik vòèl dat er eens een tijd zal komen dat ik sterf....’
Ik heb toen spontaan haar kanten pols gegrepen, en lang gezwegen met mijn neergebogen hoofd boven de ingelegde faisant van een tusschenliggend tafeltje.
Ze heeft me later bedankt voor mijn houding, en gezegd dat ze hoopte dat ik eens, in de toekomst, met haar voetstappen verder zou gaan, dat ik haar overtuiging op mijn zwakke schouders de wereld in zou dragen, omdat die wereld anders onder moest gaan door de machinaties van het plebs. Ze zei ook, dat ik me voorloopig moest oefenen met gewone voorvallen, die - bezien van uit mijn kunstenaarspen - tòch al ver uit zouden gaan boven het normale, wat natuurlijk zoo ìs. Ik heb toen verhalen verspreid, en sommige menschen zeggen dat het afgezaagd wordt, en geforceerd grappig, en laagbijdegronds flauw, en niet aardig. Maar ik vind 't ook hee- | |
| |
lemaal niet ààrdig om aardig te zijn, en ‘geforceerd grappig’ slaat op mij als een tang op een varken omdat ik heelemaal niet van grappigheid hòùd.
Dàn is er een categorie, die wit op zwart insinueert over ‘een vast procédé’ (wat ik niet begrijp), over ‘maniertjes’ (waar ze zèlf in stikken), en over ‘een truc’. Wat die truc betreft, dat ìs zoo. Maar het is mìjn truc, en niet de hunne, wat natuurlijk heel jammer voor ze is. Het is als Columbus, die met een ei op tafel sloeg, en ik zie niet in wat er tègen een truc is, vooropstaand natuurlijk dat ie goed is, wat ie ìs, waarom ik er zòò blij mee ben, dat ik er haast niet zoomaar zondermeer mee op kan houden, waarom ik er over denk nog eerst een cursus (tegen betaling), over 'm te geven om 'm uit te leggen, zoodat iederèèn 't dan zal kunnen, òòsk de categorie van daareven, die er natuurlijk misbruik van zal maken als mosterd na de maaltijd, wat mág van mij, omdat ik voor de toekomst al een nieuwe uitdrukkingsvorm gevonden heb.
Nee, wat de pers ook zeggen mag laat me zoo koud als lood omdat 't heerlijk is als de menschen jaloersch op je zijn. Alleen op èèn punt ben ik kwetsbaar. Dit teere deel, de Achilleshiel van mijn leven, komt in opstand als iemand denkt, dat ik schrijf voor m'n bròòd. Deze aanklacht wijs ik vierkant van de hand. Ik schrijf nìèt voor m'n brood. Ik heb geen brood nòòdig. Ik werk voor een ideaal, een hóóg. Links en rechts van ons schrijft de mindere man over z'n zorgen en z'n strijd. Wij hebben òòk onze zorgen, en onze strijd is zòò zwààr, dat we | |
| |
hem soms dreigen te verliezen, wat nog nooit is voorgekomen. Iedere morgen dus tusschen elf en twaalf als ik van de manège kom, sluit ik me op in mijn kamer, en vul vellen met het leven der onzen. Het bestaan is niet alleen zwaar voor mijnwerkers en consorten. De Titanenstrijd van luitenant Knakkerman voor zijn carrière, de verbeten worsteling van Desmond tegen het vet, jonker van Ratburgh die de materie wil overwinnen in het perpetuum mobile, de moeizame strijd van tante Eugénie met het kwaad, de verwording van ouwe nicht uit Zeist, en vooral de ontzettende ontgoochelingen van Gravin Knal zijn treffende voorbeelden van het tegendeel.
Het is dus nu mijn bedoeling van dit alles te getuigen, zooals de lieve oude gravin dat zoo doeltreffend uitdrukt. Zij is het die me definitief voortdrijft langs het pad der eer, terwijl ze altijd klaar staat me bemoedigend toe te wenken met haar warme hart.
Die lieve, oude Gravin Knal! Iedereen uit onze omgeving ziet haar voor zich staan. Het kleinste kind zou haar kunnen uitteekenen zooals ze op haar luchtbanden door de vieste wijken rijdt met de heele victoria vol versterkende soep voor de mummelende bedeeling-menschjes van de gemeente, die haar zegenen achter de fuchsia's. Ze is nog stijl rechtop en heelemaal van zwart velours, 's winters. 's Zomers echter draagt ze nog gebloemd materiaal. Haar oogen liggen elk afzonderlijk in een krans van blauwe wallen, en op haar doorploegde voorhoofd staat hoog en spierwit een zilvergrijze kuif onder een netje.
| |
| |
Ze heeft een vaste glimlach om haar gebit, en gebruikt nog steeds het witte poeder van een Parijsche jeugdkapper, die als een nevel over haar rimpels ligt. Aan haar hals hangen juweelen, terwijl haar schitterende vingers breekbaar spelen met een oud-Venetiaansche face à main om haar broos gezicht bij te lichten.
Ze laat alles doen door menschen die het noodig hebben, wat dikwijls nog voordeeliger uitkomt dan een winkel. Het vondelingenhuis mag haar linnenkast borduren, en de ajour randjes van het wit batist. Ze betrekt haar gewatteerde kleerhoutjes tegen inkoopsprijs van een blinde, en de lavendelstokken tusschen de sloopen komen van een invalide herder, die tweemaal per jaar aan de deur mag komen met z'n houten been.
Het aantal van haar bazars en comitees is niet meer nà te gaan. Ze staat op alle lijsten. Ze geeft haar naam wààr de nood roept. Ze heeft zeventien brochures gemaakt over Vrouwen en wat daarmee samenhangt. Ze is Neerlands grootste kopstuk in de philantropie, en ze heeft gezworen dat ze de crisis en alle werkloozen verdrijven zal met haar levenswerk, een toegelicht pleidooi voor algeheele asfalteering, levensversobering, kindersterfte, ‘de vrouw terug naar het gezin’, emigratie naar Afrika en de overtollige bevolking in verplichte gestichten met reglementair gescheiden sexen.
Gravin Knal is een gròòte vrouw, maar nu geloof ik toch dat de tijd gekomen is om tijdelijk over te stappen op iets lichters, namelijk op mezelf.
| |
| |
Mijn eigenlijke naam, die ik niet noem, lijkt op Wentinck, Thérèse Wentinck (met ck, omdat er ook een afgezakte tak is zònder c). Maar ik schrijf onder het pseudoniem van iemand anders, die op de titel staat in geval van onaangename brieven van lezers, waar ik niets mee te maken wensch te hebben en die dan naar de juffrouw van het pseudoniem gaan, die er al heelemaal aan gewend is en gehard door de omstandigheden, en die ik een kleine vergoeding geef omdat zoo'n schepseltje tenslotte òòk moet bestaan, terwijl ze me bovendien heelemaal overtypt, wat ik speciaal zeg omdat ik niet veel vertrouwen heb in haar komma's.
Ikzelf ben altijd iemand van artistiek temperament geweest, en toen ik drie jaar geleden uit Lausanne kwam voor m'n Fransch, heb ik eerst gedanst onder Raden Wrat, een Indische vorst, die dat alleen deed omdat ie een vriend was van mijn oom de regent, maar die me voor de techniek overliet aan een oude balletdame, waar hij 't toezicht over hield, totdat alles me later ontzettend uit mijn keel ging hangen omdat Raden Wrat uitsluitend godsdienstig danste, zonder erotiek of gevoel, wat niet mijn genre bleek te zijn.
Ik leefde toen verder. Als eenig kind van Papa en Mama was de tijd te gevuld voor iets anders. Toch bleef mijn bestaan leeg en humeurig, waarbij kwam dat een holle kostschoolvriendin in Parijs vanzelf omhoog schoot langs het firmament der kunst, waar ik haast niet van slapen kon, tòt Gravin Knal zich op mijn braakliggende pen wierp en een lachende | |
| |
toekomst voor me uitstippelde.
Ik had inmiddels de huissleutel gekregen en een volkomen vrijheid van bewegingen, wat hier en daar tot complicaties leidde omdat mijn uiterlijk, van een mannelijk standpunt bezien, tamelijk opwindend schijnt te zijn. Fred Quall noemt me de Hollandsche Marlene (door m'n beenen), en een Hongaarsche tenor heeft zich willen doodschieten, en er zijn drie beeldhouwers geweest die Papa om mijn buste vroegen, en de heele Nationale Film is op z'n knieën naar me toe gekropen om me te smeeken, wat ik echter niet kon doen door de ordinaire titels. Waarmee ik allemaal maar zeggen wil dat ik lang niet gewoon ben, zoowel lichamelijk als geestelijk gesproken.
Mijn haar is roestblond met krullende pony, en ik lak geen nagels omdat iedereen dat doet, maar politoer ze met fosforiseerende stof uit Londen. En als ik in m'n tennisjurk ben zeggen de winkels ‘jongejuffrouw’ tegen me, en de Beauty Parlour van Madame Elisabeth loopt overal te koop met mijn teint.
En Mama zei vroeger altijd: ‘Thérèse, het heeft geen zin om ijdel te zijn. Je hebt jezelf niet gemaakt’, wat ik natuurlijk dadelijk toegeef.
En nu ga ik dan maar beginnen. Als ik fouten maak kunt U gerust aannemen dat 't de schuld is van de uitgever, die overal in het manuscript heeft zitten peuteren omdat ie denkt dat ie alles beter weet. Voor de rest is dit een gòèd boek, vooral wat betreft de strekking en de stijl. Alleen de illustraties | |
| |
moesten op het nippertje vervallen door een pornografische inslag.
Wat de prijs betreft, die is te laag, vooral als je nagaat dat er tòch haast niets van zal worden verkocht door de crisis. Wie gaat nu nog een boek koopen! Ik zou er zèker niemand toe willen aanzetten, ik ben er bovendien, financieel gesproken, niet meer bij geïnteresseerd. Alleen de uitgever en 't zieltje van 't pseudoniem krijgen iets per exemplaar voor hun moeite, maar die hebben feitelijk de hoop al lang opgegeven, wat ook gòèd is, omdat je niet behoort te lèven van een geestelijk goed. Intuïtief heeft het publiek dat al lang ingezien. Als ze een boek willen lezen lèènen ze het, en als ze het niet kunnen leenen lezen ze het nìèt omdat 't zonde is van 't geld. Bovendien hebben we toch altijd nog de bibliotheken, en de radio. Vooral de radio, daar hoor je heele brokken voor niets. Je kunt alle auteurs kosteloos uit de aether halen, wat een groote zegen is voor de cultuur, vooral ook omdat al 't slechte eerst wordt geschrapt door bevoegden.
Waarmee ik maar zeggen wil, dat het belachelijk zou zijn mijn boek te kòòpen, waarom ik dan nu maar begin, in de hoop, dat ook de minder intelligenten onder ons me zullen kunnen willen blijven volgen.
Aanmerkingen s.v.p. naar het pseudoniem. Bloemen en bijvalsbetuigingen bereiken mij ongeschonden via de uitgever.
|
|