Titia Breulese aan Maarten Smallandt
Beste Meneer Smallandt,
Uw brief vond ik erg grappig hier en daar, en ook een beetje ontroerend en zielig, maar het is werkelijk beter, dat we elkaar niet zien. Ik neem al het ‘kwetsende’ terug, ik begrijp U nu wel wat beter en ik geloof werkelijk dat U een beetje van mij houdt, op Uw manier dan.
Maar van mìj begrijpt U niets, wat in Uw brief o.a. blijkt uit die idiote passage over Antoine. U bent onverbeterlijk, en ik houd niet van onverbeterlijke mannen. En U zou mij tóch slaan, geloof ik, in ons huwelijk. [Wat klinkt dat gek: ‘ons huwelijk’, maar U hebt er nu al zo vaak en met zoveel animo over geschreven, dat ik het als een soort sprookje ben gaan beschouwen. Misschien omdat ik ze zelf geschreven heb, sta ik zeer wantrouwend tegenover sprookjes...].
Heus, het is beter van niet, véel beter; ik bedoel, dat we elkaar niet meer ontmoeten. En die bouvier moet U vooral niets doen, och nee, U zou er maar gezanik mee krijgen, en ik ben niet wraakzuchtig van aard, al blijft dat litteken me dwarszitten. Bovendien ben ik geen Andromeda van Rubens, U zou zich erg teleurgesteld in mij voelen. Gaat U naar Aty terug, dat is misschien het beste. En probeert U mij te vergeten. U heeft mij immers niet eens gekend; U heeft alleen maar het museum gekend, en Uzelf, in een spiegeltje.
Ik blijf U dankbaar dat U onze Madonna weer op poten heeft gezet, en dat ik door U iets van het museum heb kunnen zien, al was het met mijn eigen ogen.
Met vriendelijke groet,
TITIA