| |
| |
| |
Felix Timmermans
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen
Felix Timmermans is een begaafd schrijver die zijn persoonlijkheid heel verdienstelijk in zijn kunst verwerkelijkt, maar niet kan verhelpen dat hij, ‘op de kentering der tijden’ geboren, met zijn tot heden verschenen boeken eerder tot de laatsten der vorigen dan tot de eersten der komenden behoort. Laatsten en eersten, zij leven nu naast elkander en het publiek zal ze gemakkelijk verwisselen. Wie echter een nieuwe levensinhoud, een nieuwe levensvorm, en dus een nieuwe verbeeldingsvorm der kunst zien, zijn niet meer in staat hun volle lof te geven aan hen die, ook als laatsten hun eigenaardige bestemming vervullend, ongetwijfeld hun tijdgenoten willen schenken wat zij nodig hebben, maar aan hen, als aan zich zelf, in alle onschuld opium voor medicijn toedienen. Opium is Pallieters Vlaamse Arcadia, opium Jozef en Maria's kerstidylle aan de Nethe, en wij kunnen van Timmermans' laatste, nog ongepubliceerde werk De zeer schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje, naar zijn titel te oordelen, niets anders verwachten als dat het opium zal zijn gelijk zijn voorgangers. Opium verwekt schone dromen, en geeft geluk voor een wijl, maar het toont werelden van damp wier schijnbevrediging vergaat als de rookwolk waaruit zij ontstonden. Ontwaakt, staat de dromer in zijn armzalige onwetendheid over het hoe of wat van zijn leven zo weerloos als tevoren, en met enige wrok allicht tegen de goochelvreugde van daareven. Terecht, want enkel de waarachtige schoonheid, soeverein in zich zelve, bevredigt en vervult, - háar droom, als een sterke adem, doordringt de ganse ziel en voedt de inwendige krachten die het léven voeden. Zal ook Timmermans, die zovele mensen in deze jaren verblijd heeft met
| |
| |
de reeds leuze geworden natuurlijkheid van zijn Pallieter, binnen enige tijd zijn gemis... aan werkelijkheid moeten boeten door de spoedige onverschilligheid van zijn teleurgestelde bewonderaars? Ik vrees het. Na het verschijnen van zijn Kindeken Jezus staat Pallieter al niet meer alleen, en het karakter van dit nieuwe boekje dat niettegenstaande uiterlijke verschillen, en schoon in verschillende opzichten voortreffelijker belichaamd, hetzelfde is als van Pallieter, verzwakt de betekenis van het laatste, dat nu ál te duidelijk niet de schepping blijkt van een vrije, vermogende geest die uit zijn overvloed de stof neemt voor een forse, jonge levensvisie, maar het streng beperkt produkt van een streng aan eigen beperktheid gebonden persoonlijkheid. Het is, in substantie, feitelijk een herhaling, en herhalingen laat zich een publiek, dat bovenal, en in deze tijd misschien in het bijzonder, naar prikkels verlangt, niet welgevallen. Niet alleen blijft het herhalende geschrift zonder werking, maar het verstompt bovendien de prikkel die van het oorspronkelijke, thans herhaalde, aanvankelijk uitging. Gelukkig misschien. Het kan voor de literatuur weinig belang hebben of Timmermans' fantaisie voortgaat met van de Begijnhof naar Arcadia, van Arcadia naar Bethlehem, van Bethlehem weer naar de Begijnhof, en van deze wie weet naar welk ander werelds lustoord voor gevoelige gemoederen te dwalen. Het is voor eenmaal genoeg. Een sterke reactie der publieke opinie kan in de schrijver een crisis veroorzaken die op haar beurt weer een heuglijke vernieuwing tot resultaat heeft.
Timmermans durft de werkelijkheid die hij om zich heeft en in zich vinden kan niet aan en daarom bouwt hij zich zijn eigen wereldjes die hem beter bevredigen en in rijker mate de aandoeningen geven waaraan hij behoefte heeft. Hij is niet de man die, pijnlijk beseffend hoe ver de natuurlijkheid uit het leven van enkeling en gemeenschap geweken is, door overwinning van zijn heden de grondslagen tracht te leggen voor een nieuwe, weer in diepste zin
| |
| |
natuurlijke toekomst. Hij vlucht terug uit die schrille verscheurde wereld, terug naar Arcadia, naar naïeve primitiviteit, naar begijnen en boerenbruiloften. Ook Pallieter was een vlucht, en een vlucht naar een natuurlijkheid die Timmermans zelf zich niet geheel kon verbeelden. Hij chargeert haar, forceert haar, en in zijn onnatuurlijke, ondernatuurlijke natuurlijkheid voelen wij de bekommering der verliefden die uit verlegenheid brutaal worden. Timmermans gebruikt voor zijn nieuw wereldje ditmaal bij voorkeur onderling tegenstrijdige bouwstoffen van allerlei tijdvak of herkomst, hij vertoont daarbij zelfs die typische epigoneneigenschap, dat hij in de soms gewelddadige saamvoeging van het tweesoortige als in een zeer bijzonder middel zijn kennelijk behagen schept, en dan met een kostelijke grap of een lieve gevoeligheid zijn kleurig gewrocht overpleistert, waar scheuren en gaten konden doen twijfelen aan de hechtheid van het bouwsel en de architectonische bekwaamheid van zijn maker. Eenmaal aangenomen dat het kerstverhaal in Vlaanderen handelt, aanvaard dus de noodzakelijke, misschien zelfs berekende moeilijkheden die op enkele punten de fusie van het joodse en het Vlaamse onaannemelijk dreigen te maken - ik noem vooral de aanwezigheid der katholieke godsdienst vóor de geboorte van de God om wie zij ontstaan is, tot op de paradoxale noodwendigheid die aan een rooms priester de joodse besnijdenis oplegt van het kindeke Jezus, welks vlees en bloed hij tevoren aan de mis gegeten en gedronken heeft - zijn er nog plaatsen waarop Timmermans, hetzij door achteloosheid, hetzij door gebrek aan doordringingsvermogen de verbinding niet in die mate tot stand bracht als mogelijk geweest ware, onnodige inconsequenties niet vermeden heeft of door zijn eigen pleizier over een sappige zet niet het gunstig moment wist af te wachten waarop hij haar zonder dwang aan het overige kon plaatsen. Ik geloof dat ook een fusie als Timmermans
hier op het oog had de kunstenaar stellige wetten oplegt en dat hij zich vóor alles te
| |
| |
hoeden heeft de vrijmachtigheid die in een genre als dit ligt opgesloten niet over de gehele uitwerking uit te breiden, niet in de eigenaardige willekeur van het kader een aanleiding te zien om dezelfde willekeur te laten heersen over de stof die het kader vullen moet.
Gelijk Pallieter is Het Kindeken Jezus een boek van (in hun inhoud en opeenvolging onmiddellijk aan het evangelie ontleende) taferelen. Ook in het fragmentarische van Timmermans' werk zie ik een ken merkende eigenschap van zijn verschijning. Hij is vooralsnog geen ‘bouwer’. Hij is evenmin een groot ‘vinder’. Zoals voor de schijnbaar zo autochtone Pallieter literaire voorbeelden aan te wijzen waren - Gérard Kinnie deed het in zijn Bewegingkritiek van 1917 - zo zijn er ook voor Het Kindeken Jezus. Timmermans doet opzettelijk wat voor Breughel een noodzakelijkheid was, en hij is niet de éerste. Anderen, Maeterlinck in Le Massacre des Innocents (Vers et Prose, 1o J. No. 1), Vermeylen in De wandelende Jood, Van de Woestijne in Janus zijn hem voor geweest. Ik zeg dit om aan te tonen hoeveel ‘literatuur’ er is in Timmermans' natuur. Er is niet minder literatuur in zijn ganse wijze van zien en voelen. Talrijk zijn de bladzijden, waar de situatie de bepaalde sentimenten, de bepaalde visies met zich meebrengt, die ons uit veel lectuur reeds heugen en die wij bij Timmermans terugvinden. Er is in ons hart ten opzichte van vele dingen een bepaalde ontroerbaarheid die met het diepere gemoedsleven nog weinig heeft uit te staan en het lijkt mij dat Timmermans te veel de aandoeningen van die ontroerbaarheid als materiaal heeft toegelaten en het in zijn lezers te veel op haar alleen verzien heeft.
Het kan ten slotte niet anders, of hierin ligt een aan individuele willekeur onttrokken noodzaak, die hem in zijn persoonlijkheid en zijn kunstenaarschap bepaalt. Timmermans is een zacht, enigszins weekhartig man, met een gemakkelijke en warme bewogenheid om land en luiden, en het licht op zijn land, en het leven in zijn luiden; een man
| |
| |
met een zekere losheid van gedachte die hem vaak geestig maakt, met een grote gevoeligheid voor de humor en de grappigheid in het dagelijks doen van zijn omgeving, of de omgeving die hij zich schept voor zijn boeken. Geen nerf, geen hartstocht, geen geest. Veel gemoedelijkheid, veel zenuw, veel zinnelijkheid. Maar deze nooit in de stralende, organische uitbundigheid die hij zijn Pallieter zo gaarne had ingeschapen. Een prozaschrijver van taferelen, fragmenten, korte stemmingbeschrijvingen. In deze ligt Timmermans' talent. In zijn landschappen mist hij het visoenaire van Van Looy's mooiste stukken, het indringende van een Van Schendel, het is alles stemming, innig gevoeld, vaak met een treffende volkomendheid uitgedrukt in zijn donzige, nooit pezige, altijd vloeiende zinnen. Hij is nog zeer een kunstenaar van het beeldende, door moeilijk ontleedbare associaties werkende ‘woord’; ook zíjn proza mist de structuur die gemeenlijk de minnaar van ‘het woord’ ontzegd blijft. Ik denk mij liever de kunst waarin de structuur van het werk reeds de symbolische uitdrukking van zijn wezen en dat van zijn schepper is. Juist een kunst die leeft in en door die hartstocht, die geest, die monumentaliteit. Juist de kunst die zingt door de stem van dat diepste gemoedsleven, waar Timmermans in zijn vlottende gevoeligheid niet aan toekomt. Waaraan hij nochtans toekomen moest om de nieuwe figuur te zijn die wij met blijdschap begroeten zouden. Nu geeft hij slechts de verzwakte werkingen van een sensibiliteit die, reeds lang tot de abdicatie van haar korte alleenheerschappij gedwongen, naar verbintenissen zoekt door wier steun zij de schijn van een schoon bestaansrecht kan blijven handhaven. Maar verbindingen worden zulke verbintenissen nimmer. De diepe of verheven ontroering, waarnaar wij als de tekenen van een edeler menselijkheid verlangen, kan zij niet worden. Al wat zij vermag te bereiken is ondanks alles haar eigen
omhulde, verzwakte eigenaardigheden en, als resultaat van haar onvoldane zoeken, die tweeslachtigheid, die
| |
| |
de bron is van Timmermans' humor, maar tot een hogere humor dan in Pallieter of Het Kindeken Jezus geboden wordt, niet licht in staat zal blijken.
|
|