Die vierundzwanzig Sonette der Louïze Labé
Uebertragen von Rainer Maria Rilke.
De liefde is van alle landen. Rilke belijdt het door als deel 222 der Insel-Bücherei de liefdesonnetten van Louise Labé te zamen met zijn vertaling daarvan in het licht te geven. Een Lyonse vrouw van omstreeks 1555, vermeldt hij op de titelbladzijde. Een onbekende dichteres van in geen enkel opzicht onbekende gedichten. Het eerste, enige Italiaanse, doet reeds onderstellen wat het hele boekje bevestigt: dat zijn maakster éen der duizend erfgenamen is van Petrarca, tijdgenoot van Tasso en Gaspara Stampa, van Ronsard en du Bellay, van Surrey en Sidney. Beschouwen wij haar sonnetten naar hun kenmerken dan zien wij dat ze bijna uitsluitend de kenmerken van het genre zijn: de classicistische beeldspraak is onveranderd voorhanden, de goden van de Olympos en alle bos- en stroomnimfen van Arcadia bevolken haar fantaisie zonder opvallende schittering, de dialectiek van de verliefden die begeren, bezitten en weer ontberen bestaat uit dezelfde soort redeneringen, overwegingen, spitsvondige zelfvertroostingen die ons van overal elders bekend zijn. Een enkel beeld kan ons treffen:
O dous regars, o yeus pleins de beauté,
Petits jardins, pleins de fleurs amoureuses,
Maar zulke plaatsen verklaren nauwelijks waarom Louise Labé die nimmer de bijzondere volmaaktheid van een Ronsard bereikt, onsterfelijk moest blijken. Die onsterfelijkheid dankt zij dus aan het toevallige feit dat zij behalve verliefde verzenschrijfster van een uitgebreide soort, nog bovendien dichteres was, ontroerd en in staat aan haar ont-