Verzameld werk. Deel 2

[p. 83]

Vervreemding

Zijt gij nu zo ver weggedreven
In sterreloze duisternis,
En hebt geen deel meer in dit leven,
Dat allen rond u dierbaar is?

‘Niets kan in hém 't verlangen stillen,
Die, naar welk licht zijn blik nog zweemt,
In 't diepst en innigst van zijn willen,
Zijn ziel, van alles is vervreemd.’