Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Naar huis Doodstil valt de avond over grijze landen, Schoorstenen, grauw en rokend in de damp, Donkeren weg (gebaar van moede handen!) Achter de lichtkring van een enkele lamp. De mannen keren huiswaarts; stroeve voeten Strompelen voort op 't brokkelig sintelpad, Weinigen en stillen van die duistere stoeten, Die slapen gaan in 't grote graf der stad. Tucht, hard en mild, van de arbeid die de mensen De dagen door naar 't zware slapen draagt, Waarin de nooddruft der verdorde wensen Eindelijk de vrede vindt, die niets meer vraagt! En toch, een licht wordt in hun huis ontstoken, Soms hangt een innigheid, een diepe lach, Een zachte scherts, aan 't zwijgzaam hart ontloken, Haar stille klaarte tussen nacht en dag. Soms zoekt in 't blinde donker van de nachten Een hand een hand, een mond een warme mond, Liefde verzadigt het gesmoorde smachten, Dat zónder liefde hulp noch uitkomst vond. En hart aan hart bezit het ganse wonder Van 't leven in een uur van felle gloed: Dan zuigt de sluimering hun ontroering onder, De vloed wast langzaam over 't suizend bloed. En's morgens gaan opnieuw de stroeve stappen Langs 't brokkelig sintelpad naar 't vaal gebouw, Waar heel de dag, hoog boven de ijzeren kappen, De zwarte rook uit weggolft in het grauw. Vorige Volgende