De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
[1] Dirk Coster aan P.N. van Eyck[ongedateerd]
Hooggeachte Heer, Marsman had me uw stuk al laten lezen, maar dat was nadat ik mijn brief aan U geschreven had, anders was deze natuurlijk ongeschreven gebleven. Ik dank U! Ik begrijp dat degeen die getrapt is, zelf daaruit een groote lust tot trappen put, - maar waarom U juist mij daartoe uitkiest, is mij een raadsel. Ik sta tegenover Holst en Nijhoff, - niet persoonlijk, maar principieel, - dat weten zij zelf, mijn Jaaroverzicht, mijn wenken in de N.G. in de karakteristiek [van] Holst laten daaromtrent geen twijfel bestaan. Ik heb in deze zaak U alle mogelijke sympathie betoond, getracht mij eerlijk en zonder aanzien des persoons de verhoudingen klaar te maken. Alleen: ik heb geen principieele verschillen aan een persoonlijk geschil willen vastbinden, daar komt altijd geknoei en vertroebeling van. Maar niemand wil dit hier, iedereen weigert dat. Desniettemin eischt U dat ik dit zelfs publiceeren ga! Zoo niet: een schop in de liezen! Voelt U dan zelf niet, dat U bezig bent uw zaak te bederven en bedenkelijke karakterfeilen bloot laat komen: heerschzucht en dwingelandij? Een schop in de liezen, anders is uw geste niet, precies 'tzelfde als op straat gebeurt, waar de vechtenden zich met geassociëerde woede ten slotte op een armzaligen voorbijganger werpen. Maar die menschen schermen ten minste niet met principe's, om hun instincten te dekken. Uw ‘principieele’ karakteristiek heeft ongeveer dezelfde waarde, als wanneer ik zou zeggen van uw werk: ‘een onverteerbaar dikke philosophische brei’, of andere dergelijke oordeelen onderschrijven zou. D.w.z. slinkschelijk een eventueele uitlooper van 't werk voor 't werk zelf laten doorgaan. Maar tot zulke dwaasheden zal ik me ook nu nog niet door U laten verleiden. Helaas of gelukkig: de kolder der heerschzucht is daartoe in mijn hoofd niet meer sterk genoeg. U was eenvoudig woedend over mijn uitblijvende brief (nb! U hebt op de mijne van van den zomer heelemaal niet geantwoord), en wilde gelijk daarover eens ‘afrekenen’. Waar komt anders dat woord ‘indolent’ vandaan, - waar ik toch, niet in correspondentie maar in deze materie, onbetwistbaar juist de eerste ben geweest, die trachtte in het liggende materiaal eenige teekening te brengen, vóór U, vóór Nijhoff, met permissie. En zou ik dan niets dan Romantische pathtiek zijn? Niets dan dit? Eigenaardige poging: de vloek van een geheel geslacht, van U mede, te willen schuiven op iemand, die telkens pogingen deed zich eraan te onttrekken. - Enfin, U hebt uw heele leven nog om alsmaar af te rekenen met mij, mogelijk terwijl U allang weer kopjes thee met Jany drinkt. 't Is zot, maar 't is meer vertoond.
Hoogachtend Uwdw Dirk Coster. | |
[pagina 219]
| |
[2] Dirk Coster aan P.N. van Eyck[ongedateerd]
Geachte Heer, U vergist U zeer, wanneer U meent, dat ik zoo geweldig geprikkeld was door uw schrijven. Ik heb U eenvoudig mijn meening gezegd, en ‘de schop in de liezen’ is een beeld dat ik kalm volhoud. U hebt toch wel eens vechten gezien? Dan moet U, in zulke gevechten, ook wel eens gezien hebben, hoe bijzonder kwaadaardig de vechtenden zich soms keeren tegen degeen die de bekkesnijerij bezweren wil, - en zoo zij dan geen handen hebben, omdat die in de haren van den tegenstander zitten, - dan maar op zij uittrappen. Iets anders is uw geste niet; een instinctsuiting, die zich door principes dekt. Natuurlijk had ik er niets op tegen gehad, in een vroegere periode, toen wij soms fel tegenover elkander stonden, een felle aanval van U te incasseeren. 't Gevecht voorbij, de vrede hersteld. Maar juist omdat ik een zin heb voor het eerlijke gevecht, fair play, daarom vind ik uw aanval in dit verband en in dit tijdsgewricht minderwaardig. Op die manier te antwoorden op sympathie en aandacht - hoe lang heb ik de zaak soms niet met Buning en Marsman besproken - daarin is iets dat mij tegen den borst stuit. En even natuurlijk is het, dat U dezelfde dingen, mits niet in deze op kwetsen aangelegde formules, hadt kunnen zeggen in een critiek die ik tenslotte gewaardeerd zou hebben. U weet 't zelf wel: alles komt aan op toon en plaats.Ga naar voetnoot514 U bent zoo verblind, dat U niet eens ziet hoe wonderlijk U alles verwringt. Wanneer ik U zeg: dat is geen fair play, en schoppen is gemeen, - dan ben ik persoonlijk, wanneer ik daarentegen weiger, een persoonlijke kwestie tot een principieele kwestie om te zetten, dan ben ik alweer besmetGa naar voetnoot515 door ‘persoonlijkheid’. Daar is niet meer uit te komen! Mij blijft dus over te wenschen: dat U op uw beurt uw ‘potentieele energie’ op ‘natuurlijker wijze’ leere ‘ontladen’, dan door dit blinde doordrijven! Ik zal niet zeggen: ‘door vruchtbare arbeid.’ Ik neem maar niet zoo grif aan dat anderen een hysterisch luierend bestaan lijden, alleen omdat ik van de détails van dezen arbeid niet precies op de hoogte ben, - maar ik zal dan maar zeggen: door wat meer mildheid, bescheidenheid en zelfkennis. Dat U in deze zaak geleden hebt, dat zie ik wel in, - te leeren hebt U er wat waardiger op te reageeren.Ga naar voetnoot516 U hebt niet ‘gezegd’ dat mijn werk niets is dan Romantische pathetiek. Neen, | |
[pagina 220]
| |
maar U hebt niets vermeld ervan dan dit. Daartegenover somt U de kwaliteiten van uw werk duidelijk op!! Waar komt dat op neer? - En het is treffend, dat waar U zelfs in dit stuk nog Holst en Nijhoff essentieele kwaliteiten toekent, - zelfs dit voor mij te veel zachtmoedigheid geacht wordt!!Ga naar voetnoot517 (Misschien verdien ik die niet. De tijd zal dit uitmaken.) Maar hier is dus van belang: waar U alleen het ‘contra’ vermeldt, en geen zweem van een eventueel ‘pro’ daar wordt het een bijna flauwe uitvlucht te zeggen: ‘ja, maar ik heb toch niet gezegd’ enz. enz. Mijn werk ga ik niet verdedigen. Dat stuit mij tegen den borst. Ik zou 't ook werkelijk niet van harte kunnen verdedigen. Ik zeg alleen: de vergrootende phrase is de vloek van onze generatie. Ik eisch, wanneer ik in het nauw gedreven zou worden, enkel deze erkenning op: dat ik deze vloek misschien niet het minst sterk gevoeld heb, en duidelijke pogingen deed, mij ervan los te maken. Van dat briefkaartje wist ik niets. Een grap buiten mij om.
Hoogachtend Uwdw Dirk Coster.
P.s. Op uw verdere stuk ben ik daarom niet ingegaan, omdat ik in dit verband een pleidooi voor ‘de waardigheid v/h. dichterschap’ misplaatst vind. Alles op z'n tijd! Met uw gedachten daarover ben ik 't principieel eens. |
|