De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdE 20machineschrift met de pen verbeterd
8 October '29
Beste van der Leeuw, Vergeef mij, dat ik weer tik. Ik heb heel wat te schrijven, en niet de tijd voor handschrift. Ik heb in geen tijd van je gehoord, maar jij niet van mij. Dat zou reeds eerder het geval geweest zijn, wanneer er geen moeilijkheden geweest waren. Net een paar dagen voor, op de een of andere manier, in alle bladen het bericht over het tijdschrift gestaan had, kwam van Dishoeck namelijk met een noodbrief van angst voor de gevolgen, die het uitgeven van ons Groot Nederlandsch tijdschrift voor zijn debiet van Vlaamsche boeken aan de Belgische regeering zou hebben, die honderden exx. neemt voor prijzen, enzoovoorts. Het heeft er onmiddellijk toe geleid, dat hij zich terugtrok. Gerretson hulde zich toen eerst in een wolk van zwijgen, maar ik heb de zaak met Conno Mees opgenomen, en als Gerretson nu weer bereikbaarder wordt en zijn gedachten handhaaft, zal het tijdschrift toch, maar dan bij Mees verschijnen.Ga naar voetnoot383 Zoover zijn we nog niet | |
[pagina 162]
| |
heelemaal en met name de datum van verschijnen is een gewichtig vraagstuk geworden. Ik zelf heb nog geen letter op papier gezet, maar verschijnt het - nominaal op een of 15 Januari, werkelijk echter 15 December, dan zal ik wel maken dat alles afkomt.Ga naar voetnoot384 Ik zelf zou om alles uitstel van verschijnen betreuren. Echter kan ik daartoe genoodzaakt worden. Ik heb namelijk nog heelemaal geen verhalend prozaGa naar voetnoot385 en ook nog voor een andere bijdrage moet nog gezorgd worden. Het is nu eenmaal zoo: het is essentieel aan het tijdschrift, dat wij met weinig krachten moeten beginnen, dus eerst nog zeer veel zelf doen, zelfs tot schade der afwisseling, desnoods, in de hoop, dat de krachten, oude en nieuwe aangetrokken worden. Ook verzen heb ik nog niet, maar daar is gemakkelijker voor te zorgen dan voor proza. Ik heb een paar weken geleden, nu ik van jou voor het eerste nummer niets te verwachten heb, van Schendel geschreven, maar hij heeft helaas niet geantwoord. Misschien is hij er niet, misschien is de brief weg geraakt. Ik zal het vandaag aangeteekend herhalen. Ik schrijf dit in de onderstelling, dat jouw productie nog is als van de zomer. Anders zou ik natuurlijk in de eerste plaats op jou rekenen. Hetgeen je vooral niet als een soort inderdaad onzinnige en schadelijke indirecte pressie moet beschouwen. Ik moet het wel vermelden, want ik heb in geen maanden van je gehoord, er kan dus iets veranderd zijn, en bovendien wil ik niet, door in de eerste brief na mijn bezoek aan je te zwijgen, de indruk wekken of ik met jouw medewerking geen rekening houd, terwijl ik dat in werkelijkheid principieel in sterke mate doe. Ik heb uiteraard ook aan Nine [van der Schaaf] gedacht, maar moet met haar voorzichtig zijn, omdat zij zoo ongelijk is, en ik tot haar toch nooit een uitnoodiging zou kunnen richten, die niet, met het oog op de aard van het tijdschrift, mijn vrijheid om te weigeren voorbehield. Ik wil in de eerste afleveringen dadelijk op den voorgrond plaatsen, en door de bijdragen doen uitkomen, dat het voor ons niet om de min of meer geslaagde, min of meer voortreffelijke herhaling | |
[pagina 163]
| |
van oude literaire procédés gaat, maar om werk, dat met eigen vorm uit de moederschoot der verbeelding voortgekomen is, - van welken aard dat dan ook zijn moge, want geen enkele stof wordt daardoor uitgesloten. Wat jou betreft, heb ik nog aan iets anders gedacht. Zou het niet mogelijk zijn dat je je liefde en bewondering voor Traherne, alsmede je fragmentarische vertaling van zijn meditaties, voor het tijdschrift en de Nederlandsche lezers - die van Traherne niets weten - vruchtbaar maakte, door met opneming van karakteristieke brokkenGa naar voetnoot386 zijn werk in te leiden? Daarvoor is inderdaad niet meer noodig, dan je liefde en je bewondering. Het weinige feitelijke staat in de voorredes en er is niets over hem geschreven. Laat je werk zijn wat je het maken wilt, een bepeinzing, of een eenvoudige inleiding, waarin de grondgedachten van zijn overwegingen overeindgezet en doorlicht worden. Dat ware juist iets, dat het tijdschrift noodig heeft, en wie zou het beter kunnen doen dan de schrijver van Kinderland en zooveel gedichten? Mij zou je daardoor verblijden, met je vertaling ten overvloede een goed werk doen. Ook is dit misschien iets, dat wat minder afhankelijk is van het ‘kairos’, waar alle onmiddellijk-artistieke productie nu eenmaal afhankelijk [van] is. Ik denk dat je vrouw het ook wel een mooi denkbeeld vindt. Verschijnt het tijdschrift op de tijd, die er voor bestemd was, de beste, nu het eenmaal aangekondigd is, dan is er tot bijna eind November tijd, vóór de copy binnen moet wezen. Eind van deze maand hoop ik definitief te overzien, of ik voor twee afleveringen zeker kan zijn van mijn bijdragen, en te besluiten (met de anderen, natuurlijk) of het verschijnen tot herfst volgend jaar uitgesteld moet worden, ja dan neen. - Ik denk nog dikwijls met voldoening aan mijn middag te Voorburg, maar met verbazing aan het feit, dat je overdruk van je Gidsbijdrage mij nooit bereikt heeft. Heb je hem niet gestuurd? En zou je dat dan alsnog niet doen? Vergeef mij dat ik ditmaal niet verder schrijf. Ik moet weer voort. Met ons beider hartelijke groeten aan je vrouw en jezelf (hoe staat het met de reis naar Londen?)
als altijd je toegenegen VanEyck |
|