De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd367. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 1 april 1918Driebergen, 1 April 1918.
Zeergeachte Heer, Hedenmiddag vroeg mijn schoonvader of ik U niet eens wilde vragen of de Vooys nog aandeel heeft in distributiecommissies of -werkzaamheden. Mijn zwager (even oud als ik, gymnasiale opleiding, acte middb. Fransch.) wilde gaarne een betrekking hebben aan de distributie, en mijn schoonvader wilde daarom gaarne weten of een woordje van U mijn zwagerGa naar voetnoot509 zou kunnen helpen. Ik heb dadelijk gezegd dat ik geloof dat de Vooys door zijn tegenwoordige betrekking, in distributiezaken wel niet veel aandeel meer zal hebben maar ik vergis mij misschien en kom daarom even bij U informeeren. Bij voorbaat mijn hartelijken dank. Gisteravond bij Hilde aanloopend werd ik zeer getroffen door een plan van haar om voor goed naar Duitschland, - naar München te gaan. Het kwam uit de lucht vallen en ik hoop dat het even schielijk weer ter plaatse van herkomst, de lucht, belanden zal. Ik vind haar beweegredenen zóó onredelijk, dat ik er niet aan twijfel of zij zal bij nader overleg de onmogelijkheid van het geimproviseerde plan inzien. Het is mij een raadsel wat zij er mee denkt te bereiken. Gunstige uitwerking op de verhouding Mientje - Nine zal het niet hebben, want Mientje heeft reeds meermalen een blijvende rancune voorzegd wanneer Hilde, van wie zij nu eenmaal meer houdt, dan van Nine, om Nine uit Driebergen zou | |
[pagina 210]
| |
weggaan. Bovendien heeft Mientje nog nooit éénmaal iets van spijt over de scheiding betuigd. Uit Noordwijk nog schreef zij over haar verlichting en over het ‘poelige’ dat het zonder de scheiding gebleven ware. Zoo als ik op 't oogenblik de zaak beoordeelen moet, zou het naar elkaar toedrijven van Nine en Mientje, de laatste weer onder een druk brengen die zij niet begeert, en waarin zij, of zij hem leert aanvaarden of niet, zeker geen bevrediging zal vinden. Wat Nine betreft: juist Nine's karakter heeft mijn zienswijze zeer veranderd vergeleken met wat zij vroeger was. Nine zelf heeft de opvatting dat zij voor Mientje onmisbaar is of moest zijn. Zij vindt een weer samenwonen zonder meer onmogelijk. Dat ‘meer’ - zij heeft het mij duidelijk te verstaan gegeven - bestaat pas wanneer Mientje niet alleen gevraagd heeft om weer terug te komen, maar zich een jaartje bestendig getoond heeft in dat verzoek, d.w.z. al ‘hongerende’ doordrongen is geworden van Nine's onmisbaarheid. Al gaat Hilde weg, Nine zal er niet minder selfcentred door worden, niet praktisch in staat blijken tot actieve, gévende warmte aan iemand die aan het gedichte evangelie der liefde niet voldoende heeft. Te verwachten is er dus van H's vertrek weinig. Toch ware het als experiment te probeeren, wanneer het de andere partij vrij onverschillig was. Maar voor Hilde beteekent weggaan een volledig offer en ik geloof niet dat de zeer twijfelachtige resultaten (Nine is al weer flink aan 't werk, geloof ik) dat offer waard zijn. Ik heb genoeg met Hilde over haar en haar verleden gesproken om te weten wat het voor haar zou zijn nu weg tegaan. Het was in Duitschland voor haar een uitputtende beproeving; wanneer ze daar terug is, zal het dat nog veel meer zijn. In Nederland heeft zij een geestessfeer gevonden die zij de hare voelt. In Duitschland komt zij in een tijd dat de algemeene stemming haar enkel kwaad kan doen, en bijzondere omgang in innerlijke gemeenschap onmogelijk of zéér onwaarschijnlijk is. Hier stond, staat zij in voortdurend verkeer met U, - haar omgang met ons, met mij blijft in de zelfde geestelijke streek, zij woont in een natuur die haar bevredigt en waar zij nog graag een paar jaar zou gebleven zijn. ‘Anregungen’ als München haar misschien geven kan (maar irritaties zijn waarschijnlijker) begeert zij niet, zij begeert verdieping van het gewonnene, en als zij anregungen noodig heeft, dan vindt zij die hier meer dan genoeg en van betere soort. In Nederland heeft zij flink kunnen werken, en zal zij goed kunnen werken, in Duitschland is daarentegen alles onzeker. Wil zij in Duitschland hebben, wat zij hier heeft dan moet zij 1 o vindbaar zijn, aanwezig zijn, 2 o moet ze het veroveren wat een verspilling van energie beteekenen zou, die zij beter positief gebruiken kan voor haar innerlijke ausbau en arbeid. En dit alles zou zij moeten prijsgeven en wagen ter wille van de problematische wederaanknooping van een problematisch-wenschelijke verhouding? Het is niet alleen irrationeel, het zou van de kunstenares in Hilde roekeloos zijn. Zich zelf uit vruchtbare bodem en in gunstig klimaat te ontwortelen om zich in onvruchtbare bodem in ongunstig klimaat over te planten, - het is haast het levensdilettantisme van een tweederangsch romanticus. Ik hoop dan ook maar dat er niets van komt. Nelly en ik hebben er trouwens enkel bij te verliezen, want aan Hilde hebben wij natuurlijk verreweg het meest van de drie, voor de persoonlijke omgang. Het was of Hilde zich als een gast voelt die haar bezoek te lang gerekt en dusdoende haar gastheeren wat vermoeid heeft. Ik heb haar gezegd dat in de sfeer, waarin haar gemeenschap met ons ligt, geen sprake kan zijn van gast of gastheer, vooral | |
[pagina 211]
| |
niet wanneer de nationaliteit dat zou moeten uitmaken. En ik kreeg de indruk dat haar besluit vooral genomen is onder de invloed van Uw aanvaarden als werkelijke mogelijkheid van een gedachte die enkel als stemming geuit was. Zij had misschien verzet verwacht, en in dat verzet een steun tegen innerlijke weifelingen als iedereen wel door maakt. Daarom schrijf ik U zoo uitvoerig over de zaak. U zult dezelfde gedachte hebben als ik, n.l. dat zij tegenover zich zelf verplichtingen heeft die zwaarder wegen dan de eenigszins met hysterie aangedane irritabiliteit van twee door onderlinge incomptabiliteit bij wederzijdsche hulpbehoevendheid in impasse geraakte vriendinnen. U begrijpt dat de laatste omschrijving niets is als scherpe omgrenzing van een ‘geval’, afgezien van afzonderlijke sympathie of vriendschap voor elk van die twee zelfde vriendinnen. Nine is weer aan 't werk, een gunstig symptoom; een vertrek van Hilde zou voor Mientje het gevolg hebben, dat zij met één slag de herwonnen (!) gemoedsrust weer verloor; voor Hilde zou het funest zijn. Mij dunkt, er is haast geen keuze. Eindelijk zal ik weer rustig aan de arbeid kunnen gaan. Baker, schoonmoeder zijn vertrokken, en betrekkelijke rust is weer ingetreden. Iddio sia laudato. U hebt zeker niet zonder aangename gestreeldheid gelezen dat wij volgens Cort v.d. LindenGa naar voetnoot510 de laatste gentlemen van Europa zijn. Wanneer gentlemen noodzakelijk edelmoedig zijn, en wij waren gentlemen - dan bevonden wij ons sinds augustus 1914 in oorlog met (en de macht van) Duitschland. Maar mijn brief is reeds al lang. Hart.groeten van ons allen aan allen Geheel Uw PN.vEyck
P.S. MarthaGa naar voetnoot511 vertelde mij dat U dacht dat Aldo geen voornaam is. De Aldini zijn juist genoemd naar de eerste van hun geslacht die drukker was: Aldo Manuccio. Maar ik heb daar eigenlijk niet aangedacht. |
|