De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd270. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 30 maart 1916Den Haag, 30Ga naar voetnoot335
Zeergeachte Heer, Hierbij zend ik U weer eens een gedicht, hopend dat het U bevallen zal.Ga naar voetnoot336 't Is nog uit Siena, - hier schrijf ik niets. U weet niet wat een hoeveelheid beslommeringen zich voor doen enkel maar voor de komende gebeurtenissen. Met Nelly gaat gelukkig alles naar wensch. Zij maakt zich alleen nog bang over de gezondheid en welgeschapenheid van het kindje. Ik ook wel een beetje want men weet het toch nooit, maar niet zoo als zij. Ik wou maar dat het achter den rug was en goed afgeloopen. Overmorgen kan ik zeggen de volgende maand. Het eerste wat in De Zilverdistel uitkomt (voor de Vijftig) is Leopolds Cheops, in drie kleuren, - 't zal een zeer bijzonder boekje worden, klein natuurlijk, maar niet te klein, | |
[pagina 116]
| |
het is wel een gedicht voor afzondering.Ga naar voetnoot337 Ons boekje over Boekkunst en De Zilverdistel is bijna klaar. Mijn kistje boeken heb ik ontvangen, eindelijk. Het was een enorme teleurstelling. De waarde was niet meer dan 350 lire, - het heeft mij niet minder dan 125 lire gekost. Expediteurs zijn reusachtige dieven. Ik zal trachten nu nog een paar brieven voor de Rotterdammer te schrijven, zooals ik al in December van plan was.Ga naar voetnoot338 Over de Nederlandsche aangelegenheden heb ik mij zeer onrustig gemaakt. Wat zou er nu toch gebeuren bij die Regeering? Wat moeten wij nog langer met het stelletje Pleyte-Bosboom-Rambonnet-Postuma-Q (om de brave Cort v.d.Linden maar te vergeten) doen? Is het werkelijk in 's lands belang dat die prulleboel aanblijft? Ik erger me dood. Ook aan de stemming van het Nederlandsche volk (nu en dan met inbegrip van mij zelf). Het besef dat ik onmachtig ben knaagt aan mijn hart. En bij hoevelen is 't zoo? Wat is Nederlands grootste vijand: Engeland, Duitschland of de zevenster (want Postuma is een dubbele ezel) P-B-R-Po-O-C? En wie zal, dat is 't comble, ontkennen dat deze nobele Pleiade, die alleen zoo schittert omdat de Nederlandsche hemel zoo donker is, het Ned.volk rappresenteert? ‘Lamzakkigheid[’], ziedaar het woord dat mij de meest juiste karakteristiek voor den volksgeest toeschijnt, - dit in het volle besef van de onsuperieure onwijsheid die in een dergelijk invectief voor den schelder ligt opgesloten. Waarom, in naam der gerechtigheid, moest juist ons gezegend volk dat zoo goed een kastijdende wakkerschudding gebruiken kan, vrijloopen van de verschrikking van een oorlog, - terwijl het zeker is dat het tegelijk de vruchten zal trachten te plukken van andermans ellende? (Een domme, absurde gedachte, inderdaad, - als ieder kan ik haar absurditeit bewijzen - en toch?) Trouwens behoor ik tot hen die het een bewijs vinden van 's menschen verachtelijkheid dat hij zoo iets onredelijks als oorlog noodig toont te hebben als therapie; maar liever toch die verachtelijkheid aanvaarden kan, tegen beter weten in ad minorem humanitatis turpitudinem beweren, dat de menschheid den oorlog kan missen. De menschheid en de oorlog zijn elkander waard. Het bestaan van den oorlog is bewijs van zijn noodzakelijkheid. Een menschheid die zul een oorlog zóó lang verdraagt, mag niet klagen dat zij hem ondergaat. Wanneer ik niet wist, dat het niet om veranderbare bij-hoedanigheden der menschheid, maar om originaire, onveranderbare dingen gaat! Zoolang de menschheid zich nog tot oorlog in staat toont, heeft zij nog levenskracht, zit zij nog vast aan haar oorsprong, kan zij nog gevoed worden. Wat een schepsel, dat de onredelijkheid noodig heeft om in't leven te blijven omdat het aan zuivere redelijkheid zou te gronde gaan bij gebrek aan sappen, en niettemin dóór die redelijkheid gedwongen wordt om tot verachting van zich zelf te komen. Zeker zit daar de mogelijkheid van een zekere grootheid in, maar een echt-menschelijke, weer, onpeinsbaar bitter, - en hoe betrekkelijk, hoe on-absoluut, hoe onvoldoende. Is dit nu een tijdsstemming, iets bestemd tot verdwijnen, steenige vrucht van malaise, op een goed oogenblik ontschild en als steenig getoond? Of is dit een waarheid die ons | |
[pagina 117]
| |
het heele leven vergezellen zal? Het zal voor U nauwlijks aangenaam zijn zoo'n brief te ontvangen. Wanneer U een ander was, zou ik zeggen: lees hem als een boutade. Ben ik wel zeker dat het geen boutade is? Als ieders wijsheid en onwijsheid? Ik hoop dat ik spoedig weer eens iets van U hoor. Hartelijke groeten aan Mevr., de kinderen, ook van Nelly Uw PNvE |
|