De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd241. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 3 augustus 1915Asisisi, 3 Agost [15]Ga naar voetnoot237
Zeergeachte Heer, Van uit Orvieto 'S avonds in Assisi aangekomen, en van uit het venster van onze kamer het onmetelijke landschap der vallei ziende, hebben wij dadelijk besloten in plaats van 2 dagen hier een paar weken te blijven. Welk een vrijheid, en welk een heerlijkheid. Het kàn in Siena niet zijn als hier. Elken morgen zitten wij op ons balkon voor de wijde natuur en elken avond wandelen wij met het vallen van den avond weg door de schemering, den weg naar Perugia. En hoeveel keeren zijn wij, of ben ik alleen, naar de twee basilieken geweest.Ga naar voetnoot238 Ik heb daar uren en uren zitten kijken, heb boeken meegenomen om goed in alles door te dringen. Wij hebben de verschillende plaatsen van herinnering aan Franciscus bezocht en ik heb Thode,Ga naar voetnoot239 Sabatini,Ga naar voetnoot240 en hoofdstukken uit JaergensonGa naar voetnoot241 gelezen. Wat een leven, vindt U niet? Ik ben nog nooit ergens geweest, waar ik zóó zéér tegelijkertijd al mijn verlangens kon bevredigen, (het verlangen iets te ‘maken’ slaapt op 't oogenblik waar ik zóó sterk het gevoel heb er rijker vandaan te gaan.) En Nelly is hier zoó gelukkig, alles komt zoo met haar eigen neiging overeen, dat zij hier nauwelijks vandaan wil. Het gevolg is natuurlijk, dat wij met weerzin aan vertrek uit Italië denken. Trouwens, onze terugkeer in Holland is al weer minder waarschijnlijk geworden. Van alle kanten schrijft men pessimistisch over mijn kansen op een betrekking tijdens de oorlog. Ik begrijp niet, hoe dat gaan moet, want na de oorlog zal | |
[pagina 87]
| |
zuinigheid evengoed betracht worden, terwijl ik langzamerhand ouder, en voor sommige betrekkingen misschien te oud word. Misschien is men al te pessimistisch? Uw briefkaarten zijn mij uit Siena toegezonden. Ik was blij allerlei van U te hooren. Blijft Uw portret Uw eigendom? Dan zal ik het dus zien. De verzen van de Stoppelaar had ik met verrassing herkend. Het eerste heeft hij al in Nederland geschreven en mij ‘sub rosa’ meegedeeld. Hij is n.l. buitengewoon schuw. Er is verandering gekomen in zijn verzen. De klank is de zelfde van vroeger niet meer. Zij bevallen mij zeer, ofschoon ik ze niet meer dan 2 keer gelezen heb. Toen moest de aflevering de koffers in en heb ik er afscheid van moeten nemen. Uw gedicht heeft mij zeer getroffen.Ga naar voetnoot242 Hoe staat het met de uitgave van Uw bundel? Ik las met genoegen, dat het een gewone uitgave wordt. Het had mij reeds eenigszins verwonderd, dat ook dat boek, terwijl de eene helft al voor de meesten te duur is, in zijn geheel nog eens aan het eigenlijk publiek zou onthouden worden, voor een geruimen tijd. Gelukkig is dat nu niet zoo. Heeft Berlage zijn titelpagina geteekend met het oog op een druk met de de Roosletter? Wanneer verschijnt het boek? Ik las, dat er ook een nieuwe bundel is van Henriëtte v.d.Schalk.Ga naar voetnoot243 Ik kan hem natuurlijk niet laten komen. Hoe is hij? Hebt U hem al gelezen? Wanneer wij de late herfst en de winter in Florence mochten blijven (wat ik liever doe dan naar Rome teruggaan) dan hoop ik Uw boek toch in ieder geval veilig hier te zien arriveeren. Van mijn bundeltje met stemmen uit het verleden hoor ik niets. Dat traineert ook nog al.Ga naar voetnoot244 Ik had nog gelegenheid in de laatste Gidsaflevering de verzen van Boutens te lezen.Ga naar voetnoot245 Zij lieten mij volkomen onbewogen. Toch sta ik vrijer tegenover hem, dan ooit. Door de[n] langen weg die tusschen hem en mij is, en de[n] langen tijd die ons scheidt, is allerlei wat ik persoonlijk tegen heb had, geloof ik, verdwenen. Zooveel te zuiverder voel ik dat wij op dezelfde aarde van een andere wereld zijn. Maar ik geloof niet, dat de poezie onmachtig is, onze ziel mee te voeren naar een andere planeet, en dus ben ik geneigd die onbewogenheid aan een fout in de gedichten zelf toeteschrijven, daar ik, bij anderen, bij wezenlijk groote dichters, wel degelijk door de zelfde orde van dingen die de inhoud van Boutens verzen zijn, bewogen word. U ziet, dat ook mij de vraag of ik gelijk had met over B.te schrijven als ik deed, nog wel eens bezig houdt. Tot nu toe voel ik mijn zienswijze niet gewijzigd. Geven zijn laatste verzen aan U andere inzichten? U bent, naar het schijnt, geen ex. van het interview met de R. meer machtig kunnen worden? Ik had gaarne gelezen, wat U tegen hem gezegd hebt, al zal het in hoofdzaak overeenstemmen met wat ik als Uw gedachten ken. Ik zag dat U over de Beweging gesproken hebt. Misschien kan ik het later bij U eens doorzien. | |
[pagina 88]
| |
Ik had gedacht dat de Zomermaanden mij meer rust en stilte zouden geven. Daarop rekende ik voor mijn drama. Hier kan ik er niet aan denken iets te doen. In Siena misschien? Of in Florence, dezen winter? Een werk van zoo sterke concentratie vraagt om de mogelijkheid van een verzinken, een overgave, die ik hier niet zou kunnen vinden. Ondertusschen gaat de tijd, ofschoon ik nog altijd jong ben. Bijna 28, - ik was bijna 20, toen ik voor het eerst bij U kwam. Wat ligt daar een massa tusschen! 4 Augustus. Mijn voorwerk voor Baudelaire is af. In afwijking met de manier, waarop ik tot nu toe studies maakte (zonder, of nagenoeg zonder aanteekeningen,) heb ik nu een heel dossier, honderden citaten uit zijn prozawerk. In dit geval, geloof ik, noodzakelijk, om volledig de Baudelairelegende te kunnen opruimen. Er zou een bloemlezing uit Beaudelaire te maken zijn, zuiver en alleen bedoeld als inleiding tot zijn persoonlijkheid, een soort propaedeusis, die onder verschillende hoofden ingedeeld met onderlinge verwijzingen, een volledig beeld gaven van zijn gecompliceerde persoonlijkheid. Ik zou haar werkelijk willen maken als een boek dat gelezen moest worden vóór dat men begon met de Fleurs du Mal. Naast den grooten dichter zou er dan op de voorgrond treden: de schitterende prozaïst, de scherpe denker, de ‘impeccabele kunsttheoreticus’ die nu te vaak op den achtergrond geraken en wier grondige kennis al volstaan zou om de legende te doen verdwijnen. Een bloemlezing als een groot voetstuk, waarop de dichter verheven zou worden. Eigenlijk toch ook een noodzakelijk boek. Den geest van zoo'n bloemlezing wil ik natuurlijk in mijn studie trachten op te bouwen. Maar het spreekt van zelf dat zulk een studie méér van mij zou bevatten dan de bloemlezing, en terwijl een studie meer gelezen zou worden als de visie van een kunstenaar op een ander, misschien min of meer juist, - zou de bloemlezing de onweerlegbare getuigenis zijn van Baudelaire over zich zelf. Alleen in de opbouw, in de karakteriseering der hoofdstukken, in de verbandlegging tusschen verschillende zinnen en fragmenten zouden noodzakelijk toch nog elementen van mij komen, maar dat is nu eenmaal onvermijdelijk, en zij zouden beperkt zijn tot hun minimum Trouwens werd de studie daarnaast niet overbodig. Integendeel. 5 augustus. Het wordt hoe langer hoe waarschijnlijker, dat wij dezen winter nog in Italie blijven zullen. Den winter zullen wij dan waarschijnlijk in Napels en Amalfi doorbrengen. Het zou dwaas zijn zoo maar op goed geluk naar Holland te komen, terwijl ieder klaagt over weinig kans op een betrekking. Ik hoop maar dat ik nog goed zal werken. En dat de poetische aandrang nog eens komen moge. Sinds September heb ik alleen de tweede dialoog van Praxiteles en Phryne geschreven. Kan ik mijn Baudelaire op schrift krijgen - ik zie er zéér tegen op, - dan voel ik mij daarna tot een studie over Leopardi aangetrokken.Ga naar voetnoot246 Dat lijkt mij wel een onderwerp voor mij. Wij hebben ons vertrek uit Assisi nog een paar dagen uitgesteld. Het is hier zoo heerlijk, dat ik bijna niet tot ingetogenheid kan komen. Ik leeft misschien te gemakkelijk, nu. Het is waar dat ik er in de toekomst een zeer scherpe grens aan zie. Hoe zullen later, in mijn bureaukamertje, mijn gedachten zijn? | |
[pagina 89]
| |
Hartelijke groeten aan de geheele familie, ook namens Nelly (en spoedige aansterking voor Mea) geheel Uw PN. vEyck
volgend adres: pens. Chiusarelli, |
|