De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd212. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 12 december 1914'14 12 Dec Rome.
Zeergeachte Heer, Het is al weer een week geleden sinds ik Uw briefkaart met blijdschap inhaalde en eerst nu antwoord ik. Ik ben aangevallen door de volledigste der verkoudheden, die mijn verstand benevelde, - en met de beste wil van de wereld kon ik er niet toekomen, te gaan zitten achter een blank velletje papier, dat mij in zijn blankheid zeker zou hebben aangemaand te wachten, omdat het van weinig égards voor U zou getuigen, anders dan met helderen geest te schrijven. Dit moge zoo volstaan als verontschuldiging dat ik - zoo lang reeds - zweeg. Ik hoop nu mijn schade in te halen. Ik mijn best doen om uit Italië weg te komen? Lees ik goed dat Mea het van Mees heeft, en Mees de in Leiden studeerende broer van mijn vriend Reint Mees is, dan ‘puzzlet’ het mij, uit welke uitlating van mij dat bericht gedistilleerd is. Of een onschuldige uitspraak is door drie monden heen vervormd. Er is geen haar op mijn hoofd dat er aan denkt (en geen lire in mijn beurs die mij in staat zou stellen.) Ik zit hier vastgebon[i]den, door de omstandigheden. Wat zou ik moeten beginnen? Daarbij komt, dat ik eerst nu het gevoel begin te krijgen van veel profijt te kunnen trekken uit mijn verblijf hier. Ik heb natuurlijk ook in de eerste maanden veel opgestoken, maar het bleef beneden mijn verwachtingen. Waarschijnlijk 1° door de ziekte der vóór-verbeelding, 2° omdat ik zoo'n slecht tourist ben. Nu heb ik de laatste tijd veel ‘gewerkt’ Italiaansche literatuur, historie, kultuurhistorie. Kunsthistorie. Ik doe dat voortdurend met behulp van herinnering en verbeelding (een zelfs Siameesche tweeling) en met inspanning, zoodat ik werkelijk dingen ga begrijpen. die ik eerst niet begreep, aldus dingen zie die ik vroeger niet zag, mijn oordeel voel wijzigen, en open kom te staan voor een orde van schoone dingen, waar mijn innerlijk eerst niet ‘aan’ wou. Gaat het zoo door, dan loopt dat op een verruiming uit, en daar ik op het oogenblik deze bepaalde verruiming nergens anders zoo volledig zou kunnen winnen, zou het een groote dwaasheid zijn Italië te verlaten. Er is nog een andere verruiming, die in dezen tijd mogelijk is, meeleven in een werkend leger | |
[pagina 41]
| |
in den oorlog, - maar die is uitgesloten voor mij. Ik kan het lot dus dankbaar zijn, dat het mij hier gebracht heeft en dat nu na een paar maanden een sterke drang tot voelen en weten in mij ontbonden is. Wat een massa te doen! Ik heb begrepen, dat mijn oordeelen over Renaissancekunst heel voorbarig waren. De aanvoelingen waren volkomen zuiver, maar ik vóelde minder dan ik kan. Vóór ik mij kon uitspreken over al die kunst, moest ik mij eerst inleven in het léven, waaruit zij voortgekomen is. Ik had natuurlijk noties van Renaissance, lectuur van PaterGa naar voetnoot101 BurckhardtGa naar voetnoot102 etc., maar niet genoeg; ik had er trouwens te veel kennis van genomen, te weinig doorleefd. Ik geloof dat het nu anders gaat worden. Terwijl mijn hart het gevoeligst blijft voor de Middeleeuwen, ontwaken mijn zintuigen, nu mijn geest beter voorbereid is, voor heel veel in de Renaiss.kunst, en voor de barok, die ik met overtuiging een hevige en afschuwelijke ontaarding vind. Overigens doe ik met kijken en bezoeken als in de literatuur. Ik ga ergens heen, wanneer ik er op een gegeven oogenblik lust in heb, zonder mij te storen aan de zachtelijk ironische glimlach van b.v. Hoogewerff, den kunsthistoricus, die in het zelfde huis woont als wij, wanneer hij hoort dat ik een zeer beroemde plaats nog niet bezocht heb. Daarin heb ik toch gelijk. Ongetwijfeld zou ik er ten allen tijde van genieten, maar het is onmogelijk, dat ik er ten allen tijde zóóveel van geniet dan in dat ééne uur, waarin ik van zelf áándrang had om het te zien er heen te gaan. De koortsachtige onverzadelijke lust om alles, althans zooveel mogelijk te zien, is godzijdank geweken, en tusschen beide lig ik op bed met vreugde te bedenken, hoeveel er nog in 't verschiet ligt. Mijn betrekking bevalt mij maar zoo zoo. Ik voel mij een middelmatig en stroef brievenschrijver. Het ellendige is, dat ik niet genoeg verdien, en door dat de Zilverdistel neerligt geen bijverdiensten heb. Toch heb ik die noodig. Ik moet er in het voorjaar iets bijverdienen, wil ik rondkomen, mijn levensverzekering kunnen betalen, enz. 't Zal er wel op uitloopen dat ik in een of ander tijdschrift een groote studie moet geplaatst zien te krijgen. 't Zou mij bijzonder aan mijn hart gaan, en toch zou het gedwongen moeten. 't Is jammer, met De Zilverdistel zou het zoo goed gegaan zijn. Overigens wordt De Zilverdistel heel anders, en in Holland nog veel eeniger dan hij al is. Maar dat is een diep geheim. Er is een middel gevonden, om door te werken, al wordt er niet op verdiend. Althans, het moet geprobeerd worden. U zoudt mij een groot genoegen doen, zoo U mij het adres van Hellingrath zoudt willen opgeven.Ga naar voetnoot103 Het eerst aan de beurt is een groote bloemlezing van Hölderlin, een monument van innige Duitschheid zal dat worden, het moet tegelijk, of eerst natuurlijk, een werk van zuivere poezie zijn, en daarom zal ik kiezen uit wat er is, en geen waarlijk mooi gedicht ter zijde leggen. Dit als uitlegging van 't woord bloemlezing. Maar voor de lezingen heb ik Hellingrath noodig. Ik stel hem misschien voor, - want het bewuste deel zijner uitgave is nog niet verschenen - een | |
[pagina 42]
| |
exempl. van onze toekomstige uitgave te ruilen voor een exempl. van de uitgave, die U hebt gekregen van hem. Ik hoop dat hij dat doen zal. Na September heb ik geen gedichten geschreven zoodat dit jaar niet zeer productief was. De Epiloog en die paar verzen van September. Verleden jaar samen niet meer dan 10 gedichten, behalve die eene bundel, waar van U de copy hebt (bewaart U die voor mij? ik heb geen ander handschrift!)Ga naar voetnoot104 Mijn productiviteit is dus nu een legende geworden (en als zoodanig bestemd om voort te leven!) In de bloemlezing v.Greshoff heb ik een paar gedichten.Ga naar voetnoot105 Ik had de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat ik proeven zou krijgen, maar dat geschiedde niet. Ik vrees dus het ergste, want Greshoff heeft nog nooit íets goed gecorrigeerd. Querido's Jordaan II is verschenen.Ga naar voetnoot106 Ik zou het zoo graag willen lezen, heeft U het ontvangen en zoudt U het een tijdje kunnen missen? Ik durf het nauwlijks vragen, want het geeft U weer moeiten. Zou het te zwaar zijn als drukwerk? Als paket loont het de moeite niet, want paketten zijn nog al duur. En dat zou trouwens ook jammer zijn, als het een ander boek was! Neen, laat U dat laatste halve bladzijdje maar ongeschreven, ik kan het er helaas niet uitsnijden. De verklaring van George trof mij ook. Alleen, is er wel wat van afgegaan, door de plaatsing van ‘prozaïsche staatkundige’ gedichten. Wanneer getoond moet worden wat het mooiste is, hetgeen gepraesteerd moet worden, doet het onaangenaam aan zulk een stel te zien. Ik heb geen geld om het boek te bestellen en zal het dus later wel eens lezen. Vooral de gedichten (de werkelijke) van Gundolf, van wien ik heel veel houd.) Is er geen poezie van George, en heeft die U niet getroffen?Ga naar voetnoot107 Hebt U de mededeeling van Giolitti in de Italiaansche Kamer gelezen? In mijn brief had ik daarvan de beteekenis uitgemeten. Er blijkt zonneklaar uit, onweerlegbaar voortaan, dat van de centrale mogendheden de oorlog uitgegaan is. Stel U nu voor, dat | |
[pagina 43]
| |
die passage door de redactie geschrapt is.Ga naar voetnoot108 Ik was woedend, en heb, met aanhaling van Uw citaat v. De Bosch Kemper, een hartig woordje laten vallen.Ga naar voetnoot109 Daarentegen staat in een telegram van Piet Geyl de Engelsche meening scherp en duidelijk omschreven.Ga naar voetnoot110 Dat is dan de flinke houding van den heer Noordewier, die in mijn brief zijn schaar gebruikt. Ondertusschen gaan de Duitschers voort met het ontdekken van definitieve documenten over België's houding! Maar negeeren, en verzwijgen alle Giolitti's mededeeling. In Boedapest schijnt het er kwaad uit te zien. Uw ernstig woord in het begin van de laatste aflevering deed mij schrikken. Hadt U reeds een mogelijk eind van De Beweging op het oog?Ga naar voetnoot111 Begint de nieuwe jaargang niet, | |
[pagina 44]
| |
vóór U zich vergewist hebt van het aantal abonné's? Ik hoop, dat zoo iets niet gebeuren zal. Dat naast al de misbare tijdschriften die bestaan blijven, onze onmisbare Beweging weggaat! Ik hoop in Uw volgende brief een bemoedigend antwoord te zullen ontvangen. Hebt U overvloed van copy, of komt die ook slecht binnen? Ik heb 2 gedichten, iets grooter: Furia dormiens, en De Wandeling, die ik U op een keer zal sturen.Ga naar voetnoot112 De grootere arbeid heb ik nog niet voortgezet. Een van de twee scènes is af.Ga naar voetnoot113 Ik hoop, dat ik spoedig weer eens een tijd van aan- en werkdrift zal hebben. Wanneer het voorjaar komt, vroeg al, hier, dan komen voor ons de tochten in de omstreken. Dat zal heerlijk zijn. Onze gang naar ‘Anzio’ aan de zee was al zoo verrukkelijk. Dan gaan wij naar het sombere kratermeer van Nemi, waar het stamslot v.d. Orsini's ligt, een meer van geweldige zware somberheid, in de Albaansche bergen. Caligula liet er een paleis bouwen en eigenaardiger plaats kon die zieke vermenging van koortsige wreedheid, eenzaamheidszucht, waanzin, geniaalheid niet hebben uitgezocht. Zooals U aan de datum van afzenden en de datum van dezen brief zien zult, is er weer eenige tijd verloopen tusschen begin en eind. Ik had allerlei krantendrukte, die mij mijn vrijen tijd deden benutten met uitgaan en lectuur. Ik hoop dat ik heel gauw eens iets van U zal mogen hooren. Hebt U de tweede druk van Jany Holst's eerste bundel ontvangen? Zoo ja, is dat gedicht over de Sterren nog aan mij opgedragen of heeft hij de opdracht geschrapt?Ga naar voetnoot114 Het sonnet van Henriëtte Holst op Liebknecht vond ik niet veel bijzonders.Ga naar voetnoot115 Liebknecht, met zijn royale verklaring, zoo indruischend tegen alles wat men in Duitschland verkondigd heeft, heeft mooier verdiend. Ik geloof dat hij Wolfskehl, die een eenheidsgevoel, of liever een eenheidsroes der Duitschers blij aanvaardt, zonder te onderzoeken of ze van laag gehalte is, en met die aanvaarding tevreden, het andere negeert, een eind vooruit is, en dat Wolfskehl en Gundolf hier achtergebleven zijn op den weg, dien zij naar hun streven en begeeren, altijd wilden betreden en ook nu hadden moeten volgen. Er is ook in George's houding, en zijn woorden, iets ontwijkends.Ga naar voetnoot116 Hartelijke groeten, ook namens Nelly, aan Mevrouw, U en de kinderen van geheel Uw P.N.v. Eyck
Hart dank voor Papini. Gaarne zal ik die drie proeven v.mijn stukje over Rheims van U ontvangen. |
|