De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd201. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 7 juli 1914Rome, 7 Juli '14.
Zeergeachte Heer, Voorzoover Uwe benoeming tot doctor h.c. een blijk van algemeene erkenning Uwer literair-historische verdienste is, wensch ik U er hartelijk geluk mee. Dit was aldus de reden van Uw bezoek aan Groningen, waarvan U mij een relaas beloofde? Wat mij zeer getroffen heeft in des rectors redevoering is de aanmaning, dat de titel U en de anderen niet mocht strekken tot voedsel van ijdelheid! Dat is toch wel een beetje bar. Het is ongetwijfeld een ‘eer’, maar om nu tegen een man die zich door onvergankelijke arbeid verdienstelijk gemaakt heeft, - een leven lang, - te zeggen dat hij niet ijdel moet worden vanwege een titel, die après tout iedere malloot met een paar jaar methodische voorgekauwde arbeid kan verkrijgen, dat wijst al weer op een overdreven waardeering voor eigen kring die een beetje belachelijk is. Ik meen in Uw geest te handelen wanneer ik U de andere eer aandoe, U nooit met den titel te adresseren. Heeft U veel ergernis gehad aan het gebouw en deszelfs versieringen. Ik reken er op, dat U uwe belofte van een verhaal nakomt.Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 17]
| |
Het stukje v. Jan v. Krimpen - verloofde van Jan Greshoffs verloofdes zuster - heb ik gelezen.Ga naar voetnoot37 Ik schreef er een antwoordje op en zond 't naar Wiessing.Ga naar voetnoot38 Deze vond de toon van Kr. n.b. ‘waardig’ en verklaarde vóór de plaatsing algemeen-geacht advies te hebben ingewonnen. Hij weigerde niet: bestrijding, maar wel de mijne. v. Royen is bij hem geweest en zeide hem, dat zijn advies dan toch zeker niet kwam van den door v.K. zoo geprezen de Roos.Ga naar voetnoot39 Wiessing dacht toen klaarblijkelijk ons een hak te zetten door te zeggen: waarom laat U 't dan de Roos niet weerleggen? ‘Dat zal gebeuren’ zie v. Royen en in 't nummer van 11 Juli komt nu een stukje van de Roos. Het mijne was toornig en scherp. U moet er werkelijk ‘in’ zitten, om te voelen, hoe letterlijk regel voor regel een feitelijke onjuistheid is. De meeste dingen zijn eenvoudig gelogen, hij beweert dingen, die niet waar zijn, en een blik in het boekje toont dat telkenmaal aan. Maar dan de toon! Het begin is natuurlijk een insinuatie. 30 December had ik nog niets met de Rotterdammer te maken. Het stukje is in opdracht v. de MeesterGa naar voetnoot40 geschreven en, het spreekt van zelf, de schrijver heeft bij mij zijn licht ontstoken. Heeft U overigens opgemerkt, dat v.K. de drie voornaamste punten eigenlijk niet bestrijdt? Hij spreekt telkens tegen iets wat niet in de geïncrimineerde passages staat. Ik zie in het geheel slechts een uitnoodiging aan den onmachtigen Brusse, om van zijn, v.K's, hulp gebruik te maken. Er is een materieele zaak die mij zorg baart. De hoofdred. v.d. Rott. heeft mij uitdrukk. f 20.- per brief beloofd voor 't geval mijn brieven goed waren.Ga naar voetnoot41 Ik heb natuurlijk f 20.- gedeclareerd, en nu ontving ik voor mijn 10 brieven f 15.- per stuk. Dat zou in 't jaar 50 x 15 zijnde ƒ 750. maken, en eerst bij 66 br. bereikte ik n.b. f 1000. U begrijpt, dat ik dat niet kan uithouden en ik heb dan ook direct aan de Hoofdred. geschreven, - ik blijf hier niet, wanneer zij geen f 20. geven. Vindt U dat geen onmogelijke houding: ‘Wij hebben de eer de door U gedeclareerde f 20. te veranderen in f 15!’ Wat mij ook ergert, is, dat er geknoeid en gewerkt wordt in mijn brieven, niet in den inhoud, maar in de stijl. Niet ook door de Meester, maar door den polit. redacteur.Ga naar voetnoot42 | |
[pagina 18]
| |
‘Duli verhaalt in zijn 14e eeuwsche, 9-deelige geschiedenis van Florence het verhaal’ wordt: ‘Duli verhaalt in zijn gesch. v.F. in 9 deelen het verh.’ Dergelijke onnoozelheden en nog veel meer - van door elkaar gekiepte alinea's niet te spreken - komen nu op mijn rekening. Vooral hindert mij des mans inbeelding. Daar komt nu werkelijk mijn trots tegen in opstand. Het is niet altijd gemakkelijk, uittemaken wat ik zal zeggen. Dikwijls denk ik aan Goethe's woord in Rome: ‘Men zou een jaar zwijgend hier moeten zijn, voor men zou kunnen spreken’ en ik vermijd het over iets anders te schrijven dan over wat des modernen daags is, politiek b.v.Ga naar voetnoot43 Ik schrijf principieel geen andere kranten na. Iedereen verwacht dat van mij, maar ik doe het niet. Ik haal de feiten uit de bladen, en ontwikkel naar mijn eigen karakter mijn gedachten. Dit kan het gevolg hebben, dat die gedachten niet altijd overeenstemmen, omdat ik ze nog niet van uit één vast kernpunt kan ontwikkelen. Ook zijn ze misschien wel eens niet de diepst mogelijke, omdat de schrijfdwang (of gebrek aan interesse wel eens) mij verhindert zoo ver mogelijk door te denken. Maar alles bij elkaar heb ik niet voor mij zelf het gevoel - wanneer ik op deze wijze werk - dat ik getrouwelijk de frases nabauw van mannen aan wier ernst ik dikwijls twijfel en wier schrijfwijze en stem ik zoo al niet minacht dan toch laag schat. Ik ben bang mij te veel op een hoogmoedig standpunt te stellen, - ik ben toch maar een grünschnäbelchen met betwistbare, in elk geval betwiste kwaliteiten, - maar ik heb altijd onmiddellijk het gevoel van tegenzin, wanneer iemand mij journalist noemt. Tegenzin niet tegen het werk, maar tegen de medewerkers. U schreeft mij niet over den titel van mijn bundel? Opzettelijk? Dan berust ik natuurlijk. Zoo niet, dan breng ik de zaak nog eens onder Uw aandacht. Gister ontving ik de brieven van v.Goch [sic] en 's avonds las ik de merkwaardig zwak geschreven inleiding. Jammer dat zoo'n monument geen magistrale inleiding mocht verkrijgen.Ga naar voetnoot44 Ik stel mij er buitengewoon veel van voor. De Beweging ontving - ik nog niet. Noch Mei, Juni van huis, noch, niettegenstaande ik Versluys mijn adres opgaf, Juli. Ik las in de Rott. 3 sonnetten v. jongeren. En een paar sonnetten v. v.Suchtelen uit Liefde's Dool, die mij - alweder - niet troffen.Ga naar voetnoot45 Ik ‘mag’ den dichter v.Suchtelen zeer beslist niet. Ik zag een aankondiging van een bloemlezing uit Novalis door Dirk Coster, | |
[pagina 19]
| |
met medewerking v. Boutens en Jany Holst.Ga naar voetnoot46 Ik wreef mijn ogen uit. Deze drie hebben elkaar gevonden? En misschien sinds lang? En ziedaar de oplossing van het vraagstuk van Jany's vervreemding van mij? En zijn haast insinueerend oordeel over mijn Boutensartikel?Ga naar voetnoot47 Ik heb mij gister nog in die verloren vriendschap verdiept, en had moeite mij uit die stemming weer uitte werken. Mijn laatste ervaring wordt misschien Gerretson. Hij vroeg ons wenschen, lijstje twee maal, hij gaf ons op wat hij wou geven, kwam bij mij op den dag van mijn promotie, wij scheden[?] als de beste vrienden, en sinds dien heb ik niets van hem gehoord. Geen cadeautje, geen belangst. op de receptie, niets op de huwelijksdag, - geen zending v. geld, die hij mij beloofd had. Ik heb hem gisteren eindelijk geschreven en opheldering gevraagd. Wat zou dat nu weer zijn? Een nieuwe tik tegen mijn idealisme op het gebied van vriendschap? Ik hoop van niet.Ga naar voetnoot48 Ik ben 1 week thuis geweest om een vrij scherpe influenza-aanval, en heb dus weinig gezien v. Rome. Ik ben een paar maal in de St. Pieter geweest en eenmaal, met bijzondere vergunning, er onder, in de ± 2 m hooge overblijfselen v.d. basiliek, die voor de bouw v. St. Pieter geraseerd is. Die oude Kerk is in zijn geheel waar te nemen, men loopt er om zoo te zeggen in, en staat verbaasd over het vandalisme, waarmede de kunstwerken op de vereischte hoogte door midden gehakt zijn, om het bestemde ‘level’ der nieuwe Kerk te verkrijgen. Wij modernen vinden dit bar. Maar er is één mooie trek in: Het besef van eigen waarde en waarde v. eigen tijd, die zich zelf, zelfs ten koste v. vroegere Kunst, wil doorvoeren en vereeuwigen. Precies wat de negentiende eeuwsche architectuur zoo grondig gemist heeft. Die heeren zouden er niet aangedacht hebben, zich in een anderen stijl te uiten, dan die zij als de hunne voelden! De St. Pieter heeft mij voorloopig volstrekt koud gelaten. Ja, een bewondering heb ook ik voor zulk een grootheid van lijn en maat en verhouding, een roerlooze bewondering. Maar wanneer zij de tempel is van de Kerk, is het dan niet duidelijk dat zij even weinig de tempel is van het Katholieke geloof? Er is geen schaduw, geen mysterie in deze Kerk. Het is niet mogelijk in het half donker langs de wanden in de biechtstoel te gaan, - de kerk is in al haar versierdheid naakt. Ik las een merkwaardigen lof: de verhoudingen zijn zijn [lees: zoo?] grootsch en volmaakt, dat het onmogelijk is door den aanblik alleen te besluiten tot de geweldige omvang, die in werkelijkheid beslagen wordt. Ik vind dien lof merkwaardig. Ik zou 't zoo graag willen omkeeren en van de ideale kerk zeggen: het geloof heeft zoo hart en geest v.d.bouwheer doordrongen en | |
[pagina 20]
| |
bestuurd, dat zijn schepping, niettegenstaande haar kleinen omvang, een onmetelijkheid, een oneindigheid schijnt? Wanneer men dan bedenkt, dat de geloovige in zijn kerk deel wil hebben aan zijn Godheid, gemeenschap der heiligen begeert, dan zou de lof der St. Pieter een blaam zijn en in de tweede kerk eerst het wezenlijke bereikt worden. Het mag een bewijs van 's menschen intellectueele grootheid zijn, wanneer hij een ontzaglijke ruimte met behoud van haar bestaan, zoo te binden weet, dat zij veel kleiner schijnt. Maar het is een bewijs van 's menschen menschelijke grootheid, wanneer hij een kleine ruimte, zóó van zich zelf weet te doordringen, dat zij niettegenstaande, en zelfs door haar begrenzing een oneindigheid schijnt en de sterveling gelegenheid laat zich te verliezen in het heelal, of in God. Ik ben werkelijk bevreesd dat beschouwingen als deze geen belang voor U zullen hebben. Toch schrijf ik ze graag neer, want de vorige maal reageerde U en uit Uw antwoord kon ik zelf, ook door afleiding, weer winst hebben. Wilt U misschien liever dat ik met de machine schrijf? Ik voel mij alsnog onbevangener met de pen in de hand. Mijn krantenbrieven schrijf ik nu vóór de machine, men moet er eerst heel erg aan wennen. Het is voor U op de machine heel wat gemakkelijker te lezen. Ik schreef deze brief van morgen, 't is nu avond. Van middag zijn wij naar het Kerkhof geweest, - naar de graven van Shelley en Keats. Morgen is het Shelley's sterfdag.Ga naar voetnoot49 Het is een van mijn zachtste uren geweest. Ik zal de brief nu gauw wegdoen. Zooveel te gauwer is hij in Holland en zooveel te gauwer heb ik kans op antwoord. Met hart. gr. ook van Nelly, aan U allen geheel Uw PN.v. Eyck |
|