De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
167.
| |
[pagina 258]
| |
de lijn v. die traditie voortzetten. In stede daarvan heb ik over de N.G. over wien ik toch altijd meen allerlei goede notities te hebben - ik heb er veel over gedacht èn heb veel van hem gehouden - niet veel anders dan oppervlakkigheden verteld. Ik ben benieuwd, wat al dat gekakel onder 's heeren d'Oliveira handen wordt. Hij klaagde in 't begin zélf over gebrek aan voeling! Overigens schijnt hij mij toe zijn vriendelijke, kalmeerende persoonlijkheid niet laag te schatten, hij was op dat stuk tusschen beide naief vol openhartigheid. Maar de persóónlijke kennismakig was aangenaam. (Verbeeld U, hij was al een tijdje bezig, toen ik zoo hopeloos vast raakte, - vergat wat ik zeggen wou, het begin van lange zinnen niet meer wist, wanneer ik een einde hebben moest, - dat ik hem verzocht heelemaal over nieuw te willen beginnen!) Ik schrijf het met schaamte. Wanneer ik even met hem praatte, zonder dat hij opschreef, was ik geheel op streek, en wanneer hij dan even zijn potlood wou laten gaan, was die beweging voldoende, om mijn zin wankel te maken. Ik wist niet dat ik zóó misselijk nerveus was. Dat komt, omdat ik voor dingen die ik gewend ben schriftelijk te zeggen, plotseling een heel ander uitingsmiddel moest gebruiken, en vooral door het alleronaangenaamste gêne-gevoel, dat ik, door hèm gelokt, dingen zei, die mij intiem zijn, die ik alleen in verzen zeg, en die zóó tot een ander te spreken, mij de impressie van grootdoenerige woorden gaven. Maar genoeg al. Wat zou hij er van maken? Hij troostte mij! Toen hij bij U 't trapje afging, vertelde hij, dacht hij: ‘voor niets geweest, daar komt niets van.’ En toch was 't een van zijn beste stukken geworden. Boutens was ook uitgenoodigd, maar gaf geen antwoord. Na een paar maanden om antwoord gevraagd schreef hij, dat hij wel gewild had, maar nu hij gehaast werd er van afzag. H. Roland Holst wou wel, als Gorter ook wou. Maar Gorter wou niet. Niet om principieele reden, maar omdat een burger of renegaat als d'O. hem niet objectief zou kunnen weergeven. Toen heeft ook Henr. H. bedankt. d'O. dacht dat ik veel ouder was dan hij, dat gaf aanleiding tot een aardig incident, hij sloeg zijn handen in elkaar toen hij hoorde dat ik amper 26 ben - Ik heb later met leedwezen mijn grijze haren bezien. Ik daarentegen zag hèm voor 35 aan en hij is... 27 jaren. Ik was zoo vroeg rijp, vond hij, in België was dat óók, bij de werkelijk goede intellectueelen, het geval, maar daar is het altijd vroeg rijp vroeg rot. Hetgeen niet bemoedigend klonk. Op 't oogenblik draag ik als trophee of schandeteeken een koortsblaasje, als herinnering aan die middag, rond. En vergeeft U mij nu dit gebabbel, dat een kleine fontein was in het midden van mijn juridische Sahara. Met hartel. groeten ook aan Mevrouw en de meisjes en jongens. Hoogachtend |
|