De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
165.
| |||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||
Hiermede zijn drie groepen gescheiden op de uitnemendste manier. Mag ik de rest nu nog even nagaan? De eerste groep wilde ik zoo groepeeren: I, II, III, VI, IV, V. 6,4,5 geven een uitnemende volgorde terwijl 5 aan 't einde der eerste afdeeling in het ééne gedicht de twee polen van gevoel tezamenstellen en in zijn aanvangsregel de fatale. Daarna Okeanos, van denzelfden tijd of reeds vroeger. Okeanos, de Titan, en de Opstandigen. Een idee slechts, maar in Okeanos inbegrepen. De derde afdeeling kon niet mooier beginnen. Middenin staan wij dadelijk met de drie opdrachten, waar van de eerste aan Witsen. Deze afdeeling wilde ik eindigen met Snikken met zijn slotregel: De mens moet doodgaan... Tusschen de opdracht aan Witsen en Snikken verloopen de andere gedichten. D.w.z. éérst het Boek van Kind en God, dat, daar de meeste verdere verzen doodsgedichten zijn, niet midden in of aan 't eind mag. Na dit: Alle Zeven, gevolgd door Aan de Zee. Een paar gedichten zijn moeilijk te rangschikken. Maar ik geloof dat het eerste met zijn samenvatting na B.v.K. en G. uitstekend op zijn plaats is, en dat A.d.Zee met zijn: Zóó had het kúnnen zijn, dan vrij goed volgt. Maar daarmee ben ik in de stillere stemming gekomen. Ik heb dan eerst A. Hans en Paul, dan de Rozenverzen, Herfstgeneurie, Herinnering I, II (XX en XXI) Doodgaan I, II (XXII, III) Doodsliedjes 26, Pathologieën in verzen I en II, en tenslotte, z.a. ik zeide Snikken. Deze afdeeling wordt uitnemend afgesloten door Sappho. Wat daarna komt is dan hoogst karakteristiek. Ik aarzel nog tusschen de volgorde:
Misschien is beter, 6, 5, 1, 4, 3, 2. Maar als eindgedicht zijn zoowel 6 als 2 goed, het laatste misschien 't beste.Ga naar voetnoot498 U leest deze brief natuurlijk door, U heeft natuurlijk onderhand Uw gedachten. En nu stuit ik wel op Uw zin: ‘ik heb geen tijd’, maar zoudt U mij gelukkig willen maken, met, wannéér U eens een oogenblik over èn lust hebt, die gedachten te willen schrijven? Het hoofdleed is dan misschien geleden. U ziet, een ratjetoe wilde ik toch niet drukken. Zóo is 't met zorg gecomponeerd, en ik vlei mij zelf dat ik Uw bedoeling | |||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||
voor zoover ik dat zonder biographische gegevens kon, er in heb weergegeven. Ik hoop maar, dat U nog plezier hebt, mij hieromtrent te antwoorden. Inmiddels, hart. gr. (ook namens mijn huisgenooten en mijn meisje, die U nog afzonderlijk dankbaar is voor uw levendige aanzet,) Hoogachtend, |
|