De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
163.
| |
[pagina 252]
| |
sterkte mijner persoonlijkheid denken? En tóen heeft het leven zelf mij als dichter gered, - mijn meisje is er de levende herinnering aan. Moet zij, door mijn vrouw te worden, voor de tweede maal hetzelfde voor mij doen? Graag dan, - maar zal ik er mij zelf met mijn tob-neiging toe krijgen, geduldig te zijn en af te wachten en ondertusschen aan andere dingen te werken. En wat, als mijn dichterschap zich eens niet redt? Ik weet wel, dat al die vragen juist nú in mij opkomen, omdat ik zoo plotseling voor de vraag gesteld ben, maar ik weet ook nog welke angst ik tusschen beide gehad heb, nu 4½ jaar geleden, die ellendige tijd vóór ik mijn meisje ontmoette. Ik wil mij zelf beloven, te werken, en aftewachten. Wanneer U gelijk heeft, - misschien is 't dan de beschikking van het leven, dat ik 't juist nu heb, nu ik een tijd moet ingaan van uitsluitend hard werken aan mijn studie, en daarnaast dan De Zilverdistel, om daarna mijn huwelijk mógelijk te maken. Gelukkig, ik ben niet neerslachtig meer, en ik ben U dankbaar. Welk een verschil tusschen deze brief en die van jaren geleden! Het kon ook niet anders toen, maar het geeft mij vertrouwen, dat U mij op deze wijze geschreven hebt en hebt kunnen schrijven. Wanneer ik dóór mijn werk, gemaakt zou hebben, dat ik nog iets meer voor U ben dan enkel een goed medewerker van De Beweging, dan ben ik daarvoor mijn werk dankbaar, en het maakte mij zoo blij in Uw brief Uw vriendelijke warme toon te hooren. Ik hoop dat ik mij niet vergist heb. Wat ik toen niet had, heb ik nu in de sterkste mate: het persoonlijk vertrouwen en ik voel een behoefte, dat juist nu te zeggen. U spreekt van: ‘de inhoud, waar je met een razende vormdrift naar hijgt.’ Wat ben ik, met mijn zelf-analyseerende passie, toch eigenlijk nog bezig met 't a.b.c. van mij zelf. Dat ik U zoo kan voorkomen en dat ik tegelijk voel, nog niet de persoon te zijn, om mij zelf in de grond en in al mijn onmogelijkheden en mogelijkheden te kennen, - dat geeft mij juist hoop, dat de mogelijkheid in dien inhoud, dien vasten inhoud toch in mij ligt al ken en besef ik haar nog niet. Het is misschien zelfs een daad van weekheid en gebrek aan vertrouwen tegenover mij zelf, dat ik gedichten als Stilte schrijf. Maar dat heeft met de vraag naar de literaire waarde v. 't gedicht niets te maken, gelukkig maar, want daar zou ik mijn hoofd niet meer over breken. Ik heb op 't oogenblik een zoo veel opgewekter stemming in mij, dat ik haast bang ben voor een terugslag. Ik zal hard werken, en daarom beginnen met Uw uitnoodiging afteslaan. Niet voor mij, ik verlang ernaar, maar omdat ik nu dadelijk assidu wil beginnen, en niet volgens de bekende methode van: Maandag begin ik, wil aanvangen. - Zou ik Uw antwoord nog mogen hooren op de Kloos-keuze?Ga naar voetnoot496 U zoudt mij daarmee veel genoegen doen, want ik wou het boekje graag zoo goed mogelijk hebben. Nog eens hart. dank voor Uw uitnoodiging en voor Uw brief. Wilt U ook Mevrouw mijn groeten overbrengen. Hoogachtend, | |
[pagina 253]
| |
Aanhef van ‘Okeanos’ in de, eerst in 1919 - bij
gelegenheid van Kloos' zestigste verjaardag - verschenen
Zilverdistel-uitgave van de Verzen van Willem
Kloos uit de jaren 1880-1980.
|
|