De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
78.
| |
[pagina 144]
| |
uitdrukkelijk zeggen, dat ik niets liever zou wenschen, dan in De Beweging, en dus in de beweging der Nederlandsche poëzie, de plaats in te nemen, die U gisteren aanduidde. Het kwam gisteren plotseling, het is misschien niet onnoodig, het nog eens overdacht uit te spreken, wat ik toen voornamelijk voelde. Ik heb al meermalen mij zelf afgevraagd, of het onze plicht niet was, minder passief het gebeuren en niet-gebeuren in onze literatuur aan te zien, - ik zie nu duidelijk in, dat het inderdaad onze plicht is actief te zijn, en niet alleen door productie van gedichten. Het vertrouwen, dat U in mijn persoonlijkheid stelt, helpt mij ten slotte over allerlei schromen en aarzelingen heen, die mij anders misschien nog lang zouden hebben moeite gegeven. Daarvoor dus niet de kleinste dank mijnerzijds. Het plan heeft mij geestdriftig gemaakt, ik voel mij op 't oogenblik in mijn rechtenstudie als een vogel in een nauwe kooi. Maar U ziet naar de toekomst en U hebt gelijk, ongetwijfeld. Ik kan mij bovendien, tijdens het andere werk, voorbereiden voor een voortdurend optreden, kriti[e]sch, ook in onze Nederlandsche letterkunde, wat ik tot op heden stelselmatig vermeden had. Wat mij zoo bekoort, is ook de vrijheid, die U ons, die U mij laat. Het zou zonder haar niet gaan. U verwondert U er misschien nog over, dat ik de opmerking maak, - U, die altijd Uw vrijheid tegen alles en iedereen verdedigd hebt, vindt het vanzelfsprekend, dat elke vrijheid, behalve de anarchistische, die te gronde richt, geëerbiedigd moet blijven. Dit neemt niet weg, dat U tusschen mannen van Uw positie en leeftijd een Capitale uitzondering bent. Vandaar waardeering, en groote, dat U dat zelf zoo uitdrukkelijk gezegd hebt. De vorm van praktische uitvoering zou nog gevonden moeten worden, zeide U. Voor buitenlandsche literatuur - ik hoop altijd het oog op het buitenland gericht te houden, omdat ik dat een essentiale vind - is dat niet noodig, dunkt mij. Wat de hollandsche betreft, - van Uw zienswijze in deze zal het meeste afhangen, - wat van het werk U aan U zelf wilt houden, wat U wilt overlaten.Ga naar voetnoot228 Ik geloof niet, dat ik in deze brief iets bijzonders gezegd heb. Het was mijn doel niet. Ik wilde U slechts schrijven, om U ook na nadenken, nog even over de belangrijke aangelegenheid te spreken. Om U mijn blijdschap te laten voelen, dat U er over begonnen bent tegenover mij. Ik hoop, dat U mijn brief ook alleen zoo zult beschouwen. Ik heb vanmorgen met grooten ijver een paar honderd klemto[o]nen vermoord, - zonder wroeging. Ook heb ik een paar aangezette, bij mij veel voorkomende, woorden als wrang, hijgen nu belangrijk in aantal doen verminderen. Ik hoop, dat dit een verbetering is. De paar opmerkingen naar aanleiding v. ‘David in Engedi’, door U gemaakt, zal ik op de proef ter harte nemen. | |
[pagina 145]
| |
Vergun mij nogmaals mijn dank te betuigen, dat U mijn opdracht hebt willen aanvaarden. Ik heb haar zorgvuldig op een mooi velletje papier geschreven. Het boek zal nu wel spoedig naar de drukkerij gaan.Ga naar voetnoot229 Wilt U zoo vriendelijk zijn mijn beleefde groeten aan Mevrouw over te brengen ? Ook U hartelijk groetend, Columbusstr. 223 's-Gravenhage |
|