72.
Briefkaart. Poststempel: 3.2.1912.
Aan den Weled.geb. Heer Albert Verwey
Noordwijk aan
Zee.
Hooggeachte Heer,
Mijn hart.dank voor Uw lange en spoedige brief. Niet alleen het resultaat van
Uw lezing verheugt mij, maar ook en vooral Uw beschouwingen en de
belangstelling, die uit Uw brief blijkt. Ik weet zeker, dat brieven als
deze, die van een zoo zorgvuldig onderscheiden en indringen in de
samenstelling van eens anders wezen getuigt, en die meer dan een openbare
kritiek, de waarde heeft van een ernstig aanwijzer van richtingen en
mogelijkheden, - zou [sic!] zij later gepubliceerd worden,
mee zullen werken tot een ruime en breede waardeering Uwer persoonlijkheid.
U begrijpt mij wel, dat ik hier mede geen vriendelijkheidje wil zeggen, maar
ik ben U overwogen dankbaar, en ik heb er behoefte aan, U dat gevoel tot
uiting te brengen. Ik werd nog een oogenblik angstig, toen ik in Uw brief
gevaren zag aangeduid en ze overdacht. De ernst en de wil tot vertrouwen,
zooals U dat bedoelt, heb ik. Maar kan ik mijzelf de
beslissende richting geven, of doen de dingen buiten mij het, - werken deze
toevallig of kan ik zelf ze beïnvloeden? Kan ik dus te gronde gaan tegen mijn wil en zonder dat ik, hoe dan ook, daartegen
iets doen kan? Dat is voor mij de, nog niet beantwoorde vraag, - die mij
bang maakt.
Mijn bel. groeten, ook aan Mevrouw,
Hoogachtend,
Uw dw.
P.N. van Eyck