De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
16.
| |
[pagina 45]
| |
van zijn optreden reeds bundels heeft doen verschijnen,Ga naar voetnoot43 deze wensch te verdedigen. De bundel van 125 paginae zou dan zorgvuldig gekozen zijn uit gedichten van het laatste jaar (behoudens een enkele uitzondering). Niet alles wat geschreven is zou opgenomen worden: dan zou het boek aanmerkelijk grooter zijn. Er zou zijn: onder de titel ‘Gestalten’: 5 groote gedichten (met een kleine Epiloog) waarvan U enkele[n] bekend zijn. Voorts een groep Liederen, in elk geval lyrische verzen. Tenslotte een groep: ‘Bezinningen’,Ga naar voetnoot44 De heele bundel mocht dan ‘Getijden’Ga naar voetnoot45 heeten, zoowel in de beteekenis gebeden, en jaargetijden, als in die van waterwas en nedervloei in eb en vloed. Nu wilde ik U vragen: Vindt U het geen geschikt idee? En dan, een belangrijke vraag voor mij, zoudt U zoo vriendelijk willen zijn mij aanteduiden, bij welken uitgever ik eenigen kans zou hebben? Daar zie ik erg tegenop: met mijn verzen te koop te loopen. En tenslotte: zoudt U het noodzakelijk vinden, dan àlle verzen te sturen aan den uitgever, of lijkt het U voldoende voorloopig eenige overdrukken te zenden. Ik hoop dat U het niet lastig zult vinden, dat ik U met een dergelijke zaak lastig val, maar het scheen mij, dat ik bij U den besten raad zou kunnen krijgen. Wanneer U mij hierover eens wat wildet doen hooren, zoudt U mij 'n zeer groot genoegen doen. Ik herinner mij, bij mijne zending van gedichten geen postzegel voor antwoord te hebben ingesloten. Ik veroorloof mij dus dit hierbij te doen. Wat die verzen aangaat: vooral van ‘Maîtresse’ hoop ik de plaatsing te zullen zien.Ga naar voetnoot46 | |
[pagina 46]
| |
P.N. van Eyck in 1908. Foto: Firma Koenders, Den
Haag.
| |
[pagina 47]
| |
Zeker wéét ik dat dit genre van zinnelijkheidsontleding hier in Holland 1o niet beoefend is en 2o veel terugstooting zal kunnen vinden, maar zooveel te liever zend ik het aan U, die in Uw tijdschrift van allen het meest de Kunst hoog houdt, en in de allereerste plaats de Schoonheid zoekt. Ik weet niet of U het reeds gelezen hebt. Zoo ja, dan heeft U misschien vel bezwaar tegen de versvorm van het laatste deel. (de verzen van het eerste zijn zwaar genoeg, geloof ik.) Inderdaad heb ik niet veel regels van caesuur en gebondenheid in acht genomen, maar het lijkt mij niet wenschelijk de hartstocht al te zeer aan banden te leggen, en zoodoende het nu wel nièt harmonieuse, maar meer levende hijgen min of meer te verstikken. Maar genoeg. Bij voorbaat betuig ik U mijn hartelijken dank en verblijf inmiddels Met de meeste Hoogachting en na beleefde groeten, Columbusstraat 223. |
|