De getooide doolhof(1909)–P.N. van Eyck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Aan mijne moeder. ..πένϑεια τλησιϰάϱδιος δόμων ἑϰάστον πϱέπει... Aischulos. Agam. ἰὼ βϱότεια πϱάγματ̓• εὐτυχοῦντα μὲν σϰιά τις ἂν τϱέψειεν• εἰ δὲ δυστνχῆ, βολαῖς ὑγϱώσσων σπόγγος ὤλεσεν γϱαφήν, ϰαὶ ταῦτ̓ ἐϰεἰνων uᾶλλον οἰϰτείϱω πoλύ. Aischulos. Agam. [pagina 7] [p. 7] Lied. .... an old song ended.... ‘Breng mij, zachte Eenvoudigheid, Waar de stulp uw schreden beidt, Die de wijnstok half omvangt, Daar de bloeitak overhangt.’ Want de jonge bloesemgeur Zal reeds, vóór de schauw'ge deur Mij ontvangt, rondom ons zijn In den frisschen morgenschijn, Als de bleeke lucht vergeelt, En de leeuwerk juichend kweelt, Als de dauw van lente en Mei Nog zijn glans leent aan de wei. Dan zal mij uw lieve lach Eènen langen lichten dag Hoeden, tot mijn moede mond Eindlijk ook een glimlach vond; Tot een blijde mijmerij Zich om onze hoofden vlei, Wijl de merel tjuikt en fluit En de krekel sjirpt in 't kruid. [pagina 8] [p. 8] Door de scheemring staren wij, Om onze eigen stilte blij, In den geur van bloem en plant Over 't zwijgend weideland, Luistrend naar het zacht geruisch Van de boschjes om ons huis, En wie weet, of 's avonds laat Niet een nachtegaaltje slaat? Breng mij zachte Eenvoudigheid, Waar de vrede sluimrend leit, Die uw zegen teer omzinkt, Daar uw glimlach overblinkt. Vorige Volgende