Bijlage I De onberijmde ruzie
De verwikkelde oneenigheid tusschen de Redactie van
De Gids
en haar criticus P.N. van Eyck blijve hier,
als zoodanig, rusten. Het uitvoerige materiaal, dat
De Witte Mier
van September over deze quaestie verschaft, is nochtans niet in staat
ons een der beide partijen volkomen in het gelijk te doen stellen. Maar wel
moeten wij het staken van Van Eyck's critische werkzaamheid bizonder betreuren.
Men kan natuurlijk tegen deze kritieken aanvoeren, dat zij niet, of dikwijls
niet duidelijk, een aesthetische waardebepaling gaven: dat zij te vaak, langs
uiterst moeizaam-philosophischen omweg tot psychologisch verheldren van den
betrokken dichter geraakten; dat zij de a.h.w. hierarchisch-plastische eischen
eener critiek soms veronachtzaamden, maar men kan nooit ontkennen, dat zij met
de uiterste toewijding, met volkomen onpartijdigheid, met diep-gravend begrip
zijn geschreven. In de moeizaamste dezer opstellen waren plotselinge
openbaringen te vinden, laatste waarheden, inderdaad; en sommige ervan
beantwoorden aan alle eischen, en aan alle gelijk'lijk, die men aan critiek kan
en mag stellen. De studie over Hendrik de Vries, die
Van Eyck's Gids-werkzaamheden besloot (September), is van zulke critiek een
volledig en prachtig voorbeeld.
De Vrije Bladen, december 1925