| |
| |
| |
Hoofdstuk Zeventien
Wederom had Fred Warner de familieleden uitgenodigd, ditmaal niet om hen te waarschuwen, doch om uitleg en verklaring aan te horen, die inspecteur Schoten hem had beloofd.
Evenals de vorige keer gaven niet alle familieleden aan de oproep gehoor.
Luuk Warner was al op tournee in het buitenland. Barend Gerlach excuseerde zichzelf en zijn vrouw wegens drukke werkzaamheden. De nichten in Breda waren tot hun grote ergernis nu alle drie door de griep aan bed gekluisterd.
Maar Evert en Frits de Weert, Cecile Hienstra en Riet Tolen waren verschenen, terwijl Tante Emilie, die zelf verstek liet gaan, Mevrouw Fulton in haar plaats stuurde. Daar Schoten en Mink, de eregasten, nog commissaris Hooft en Joop meebrachten, telde de kring, die Pims kleine woonkamer geheel vulde, toch nog elf personen.
‘Waar moet ik beginnen?’ vroeg Schoten, nadat Fred hem plechtig het woord had verleend.
‘Bij het begin,’ zei Riet op haar besliste manier. ‘Wanneer begon U Philip te verdenken en waarom?’
‘Dat was pas ná de moord op Ida Kamp. In het begin na de moord in het Openluchtmuseum waren er verschillende personen, die veel eerder in aanmerking kwamen dan Dona, zoals de heren de Weert uit wraak over de mislukte erfenis en burgemeester Gerlach om zijn ouders te sparen voor onthullingen over hun jongste zoon Piet, een mislukkeling, die van der Baan in Malakka ontmoet had. De ouders van de burgemeester meenden, dat Piet in de vreemde zijn leven gebeterd had en tijdens de Japanse bezetting als een goed vaderlander was gestorven. Albert echter wist de waarheid: Piet had met de Jappen geheuld, had de dood van vele landgenoten op zijn geweten en zat nu in Australië, vanwaar hij zich weer met
| |
| |
zijn broer in verbinding had gesteld, zonder echter zijn ouders, wier zwakke gezondheid hem bekend was, lastig te vallen. Van der Baan dreigde die oudeluitjes alles te zullen vertellen. Geen wonder, dat de burgemeester in woede ontstak en de bedreiging uitte, welke de chauffeur uit Den Haag opving.
Dan was er Luuk Warner, die naar ons weten weliswaar geen beweegreden voor de moord had gehad, doch de aandacht trok door zijn eigenaardig optreden. Alle dames moesten weliswaar onschuldig zijn aan de eigenlijke moord, doch wij namen van verschillende wél de mogelijkheid van medeplichtigheid aan, voornamelijk van Juffrouw Emilie Warner en haar pleegdochter, hoewel hun schijnbare motieven, namelijk grieven over al te veel attentie voor Connie en angst over het bekend maken van het weglopen van de ontgroening ons tamelijk onmogelijk leken.
Dat er verder verschillende van de familie kennelijk onwaarheid spraken of iets verzwegen, bevreemdde ons niet. Het komt veel voor, dat overigens onschuldige personen dit doen in de mening, dat zij anderen daarmee helpen. Wij noteerden het dus alleen om er, indien nodig, later op terug te kunnen komen.
De mogelijkheid, dat een andere bezoeker van het museum de moord had gepleegd leek zowel mijn chef - Peter knikte even naar commissaris Hooft, die met welwillende aandacht zijn betoog volgde - als mij vrij onwaarschijnlijk.
Daarnaast was er nog een figuur, die de aandacht trok, namelijk mijn jonge vriend daar.’
Schoten wees op Joop.
‘Heb je ooit aan mij getwijfeld?’ vroeg deze verbaasd.
‘In het begin zeer zeker. Dat verhaal van die wandelstok klonk als een verzinsel, hoewel het dat niet was. En jij ziet niet tegen verzinseltjes op, Joop, zoals ik later verschillende keren heb kunnen constateren.’
Joop wilde protesteren, doch Schoten sprak verder.
‘De eerste maal, dat Joop mij voorloog was op het perron in Utrecht, toen hij mij aanschoot met de mededeling dat hij ook naar Rotterdam ging om een Amerikaan af te halen. Later bleek, dat er die dag geen gezelschap Amerikaanse studenten aangekomen was. De waarheid was, dat hij een vriend naar de trein bracht en een- | |
| |
voudig in diens plaats naar Rotterdam ging om zich bij mij te kunnen aansluiten. Natuurlijk wist ik dat toen nog niet. Wel wilde ik wat meer van hem weten, omdat wij niet precies wisten, wat wij aan hem hadden. Ik ging dus met Joop lunchen en nam hem daarna mee op een, naar ik dacht, onschuldig onderzoek. Dat dit echter verre van onschuldig uit viel en voor ons beiden in het ziekenhuis eindigde, is U allen bekend. Overigens was dit avontuur louter een gevolg van Bargs zenuwen. Het had niets met de moorden te maken.’
Schoten wachtte even, stak een sigaret op en ging verder.
‘Het gebeurde in “de Feestganger” overtuigde mij persoonlijk van de goede trouw van Joop. Tijdens ons herstel leerde ik hem beter kennen. Toen ik van Mijnheer Hooft, die geïnformeerd had, van de truc op het Utrechtse station hoorde, wist ik ook, dat Joop dit alleen gedaan had uit nieuwsgierigheid naar de gang van het onderzoek. Verder deed hij de waarheid geweld aan, toen hij beweerde, dat hij die Zaterdagmiddag omstreeks de tijd van de moord de hele familie Warner bij de Veluwse boerderij had gezien. Dit zei hij om de mogelijke aandacht van Connie en haar tante af te leiden. Want hij had zich inmiddels op Connie verliefd en wilde eerder háár helpen dan de politie. Tenslotte loog hij in de bus op weg naar het kerkhof. Hij liet bij vergissing los, dat Ida Kamp de anonieme brieven had geschreven, wat hij wist van Connie, die op raad van Mevrouw Fulton eindelijk alles met Emilie Warner had uitgepraat. Toen hij merkte, dat hij zich versproken had, dacht hij mij wijs te maken, dat ik het hem verteld had. Je hield mij zeker niet voor zo heel erg pienter, hè?’
Allen blikten geamuseerd naar het beteuterde gezicht van Joop.
Schoten dronk zijn thee op en vervolgde toen:
‘Na mijn ontslag uit het ziekenhuis ging ik met Joop naar het Openluchtmuseum en maakte in regen en kou een rondgang over het terrein. En ik verkreeg resultaten. Vooreerst kwam ik te weten, dat Emilie Warner veel erger door van der Baan bedreigd werd dan wij meenden. Verder kon ik door geregeld opnemen van de tijd vrijwel zeker de onschuld van burgemeester Gerlach vaststellen. Hij was geruime tijd in de Noord-Hollandse boerderij geweest - getuige Mejuffrouw Tolen - Hij liep om half vijf met zijn
| |
| |
vrouw in de kruidtuin - getuige een Amsterdamse schooljongen - Ik constateerde, dat hij eenvoudig geen tijd had gehad om de moord te plegen. Wat de burgemeester had gedaan was: zo gauw mogelijk wegglippen van de rest van de familie om met zijn vrouw over de chantage van haar neef te spreken. Daarom vond hij het in de kruidtuin “zo erg, dat het al half vijf was.” Hij zag er tegen op om in gezelschap van de anderen te doen alsof er niets aan de hand was. Dat was ook de reden, waarom Mijnheer en Mevrouw Gerlach zo stil waren aan het diner. Hun houding tijdens het verhoor wordt nu ook verklaarbaar. De burgemeester was opgelucht, dat van der Baan dood was en hij dus geen angst voor chantage meer hoefde te hebben. Zijn vrouw daarentegen dacht verder na en voorzag moeilijkheden, daarom was zij zo doodsbenauwd.
Nog iemand die tobde onder het diner was Mevrouw Hienstra. Zij had de woedeuitbarsting van haar broer in de plaggenhut gehoord en vreesde, dat haar broer Albert geattaqueerd had.
Dat Emilie Warner en haar pleegdochter tijdens de maaltijd uit hun doen waren, zal iedereen begrijpen. Van onze gastheer heb ik vernomen, dat hij in opdracht van Juffrouw Warner de familie op de hoogte heeft gesteld van de eigenlijke verhouding tussen haar en Connie. Die middag in het Openluchtmuseum had Albert Connie, die van niets wist, van dit feit op de hoogte gebracht en vervolgens zijn tante bedreigd het overal bekend te zullen maken. Nu kom ik aan de moord op Ida Kamp. Zij was iemand met een sadistische aanleg - getuige haar optreden tegen de groenen, dat berucht was - Tevens bezat zij een sterk minderwaardigheidscomplex en wilde dus voortdurend haar belangrijkheid bewijzen, ook tegenover zichzelf. Deze beide eigenschappen brachten haar tot het schrijven van anonieme brieven.
Mink en ik zijn er van overtuigd, dat zij in feite niets van de moord op van der Baan afwist. Zij stuurde haar dreigbrieven naar mensen, die op een of andere wijze bij de zaak betrokken waren, onder andere ook aan de Groot, wiens naam zij in de krant heeft kunnen lezen. Connie en Joop kende zij van college. Emilie Warner uit de verhalen van Connie en haar kamergenote Juffrouw Nederveel. Philip Dona zag zij een keer in gezelschap van Connie bij de Oudemans Poort, waarbij zij hem herkende. Zij had hem namelijk op die
| |
| |
bewuste middag in de buurt van de Veluwse boerderij gezien. Het onderzoek van haar kamer bracht aan het licht, dat zij ook zichzelf zo'n brief had gestuurd. Denkelijk om later, indien nodig, haar onschuld in deze te kunnen bewijzen.
Of zij Dona serieus verdacht, weten wij niet. In ieder geval concentreerde zij zich op hem en Emilie Warner. Dit laatste vermoedelijk, omdat zij uit de mededelingen van Juffrouw Nederveel had begrepen, dat Connie zich ongerust maakte over haar tante.
Bij beiden had zij succes. Juffrouw Warner ontmoette haar volgens instructie op het Centraal Station. Dona ging eveneens op haar aanwijzingen in. Hij maakte een tweede afspraak met haar op de Universiteitsdag na afloop van zijn voordracht en inviteerde prompt telefonisch zoveel mogelijk familieleden, opdat door hun aanwezigheid in Amsterdam de verdenking op hen afgewenteld zou kunnen worden. Want Ida Kamp had Dona overtuigd dat zij teveel wist en hij was al besloten om zich van haar te ontdoen.
Dit probeerde hij eerst 's morgens à l'improviste door haar van de trap te gooien. 'n Mislukking, omdat hij in de haast de verkeerde trof. Het was Juffrouw Nederveel, die gelukkig nog vrij gunstig terecht kwam. Zij kreeg prompt van Ida Kamp te horen, dat die aanval feitelijk voor haar bedoeld was, Kamp zag dit juist in, maar het typeert haar karakter dat zij het gevaar niet inzag, doch het alleen bekeek uit het oogpunt van haar eigen gewichtigheid.’
‘Mag ik even onderbreken?’ vroeg Fred.
‘Natuurlijk, ik houd mij voor opmerkingen en vragen aanbevolen.’
‘U weet waarschijnlijk nog niet, dat ik hem na die mislukte stunt heb gesproken,’ zei Fred. ‘Hij kwam met een vaart aanlopen. Ik heb nog een eind met hem mee gedraafd. Hij vertelde, dat hij de gegevens voor zijn voordracht had vergeten. Later hoorde ik op de Poort, dat iemand van de trap was gevallen.’
‘Dat vergeten van zijn papieren was een smoes,’ merkte Mink op.
‘Hij ging het plasticzakje halen en maakte alleen haast om U te ontlopen. Hoe hij dat bij die afspraak met haar had willen toepassen, weten wij niet. In ieder geval nam hij 's middags in kamer 145 zijn kans waar. Maar dit wisten wij toen nog niet.
Na de moord op Ida Kamp konden wij slechts zeggen, dat een van de volgende personen het gedaan kon hebben: Evert de Weert,
| |
| |
Luuk Warner, Joop, Emilie Warner, Mevrouw Fulton, Belders en burgemeester Gerlach. De beide laatsten waren echter rijkelijk ver van de noodlottige stoel verwijderd.’
‘Ik stond dus nog steeds op het lijstje,’ zei Evert met even een vleugje van zijn oude bravoure. Hij was nog steeds niet bekomen van de schok van Philips aanhouding.
‘Inderdaad,’ zei Mink, ‘maar dan toch niet als favoriet. Inspecteur Kindelman was overtuigd van de schuld van Joop en ik had Emilie Warner op het oog als medeplichtige of aanstookster van de eerste moord en als moordenares van Ida Kamp, in beide gevallen met mogelijke hulp van haar pleegdochter en Mevrouw Fulton. Deze overtuiging werd nog sterker toen wij door berichten uit Luzern begrepen, waarmee Albert van der Baan Emilie had bedreigd. Bovendien bevestigde een buurvrouw van Barg zijn bewering, dat Mevrouw Fulton Maandag na de eerste moord in “De Feestganger” was geweest. Zij herkende haar pertinent van de foto's.’
‘En wie was Uw favoriet, Mijnheer Schoten?’ vroeg Riet, die ook eens wat wilde zeggen.
‘Daarover liet hij zich die avond niet uit,’ antwoordde Mink in Peters plaats. ‘Hij wilde eerst antwoord hebben op een aantal vragen.’
‘Die ik dan ook kreeg,’ zei Peter tevreden. ‘Daardoor kon ik verschillende verdachten definitief afschrijven. Toen ik in Grootendonk van de burgemeester bevestiging kreeg van een bericht uit Utrecht, dat enige dagen voor de Universiteitsdag een telegram uit Australië het overlijden van zijn broer had gemeld, wist ik zéker, dat hij ook onschuldig was aan de moord op Kamp. Gesteld al, dat zij iets van de historie van die broer had geweten, dan had Gerlach, die na ontvangst van het telegram zijn ouders de waarheid had verteld, nu toch niets van haar te vrezen.
Verder de onverklaarbare woede van Luuk Warner. Die werd aannemelijk, toen wij het geheim van Emilie wisten. Ik concludeerde, dat Luuk al voor de reunie hiervan op de hoogte was en zo kwaad werd in de plaggenhut, omdat hij de ware portee van Alberts bedreiging begreep. Het wás zo. Voor zijn vertrek heeft Luuk ons verteld, dat zijn vader, indertijd de vertrouwde van Emilie, het hem onder strikte geheimhouding had medegedeeld.
| |
| |
Daarom heeft hij later met Connie er over gesproken. Beiden verkeerden zij in de mening, dat Emilie bij de moord op Albert betrokken was, terwijl Emilie weer dacht, dat Connie er meer van wist. Vandaar al die geheimzinnigheid van die kant en de smoes, dat Albert dreigde met de bekendmaking van het ontgroenings-verhaal. Die angst van Emilie was ook de oorzaak van Uw reis naar Rotterdam, nietwaar Mevrouw Fulton?’
Agatha knikte.
‘Toen van der Baan dat onplezierige bezoek aan Emilie had gebracht, waarbij hij overigens nog niets had gezegd, vonden wij later in de tuin een brief, geadresseerd aan Barg. De inhoud was echter kennelijk voor Albert bestemd. Na zijn dood maakte Emilie zich zó ongerust, dat die onbekende Barg misschien nog gevaarlijk voor Connie kon zijn, dat ik er heen ben gegaan om eens een kijkje te nemen, een bezoek, dat niet veel uithaalde, doch in ieder geval bijdroeg om Emilie wat rustiger te maken.’
‘Tenslotte: de heeren de Weert, speciaal U,’ zei Peter, zich tot Evert wendend. ‘Uw broer was voor de moord op Kamp uitgeschakeld, U niet. Beiden kwam U nog steeds in aanmerking voor de moord op van der Baan. Maar er was één argument, waardoor ik ook U tweeën kon uitschakelen...’
‘Juist,’ onderbrak commissaris Hooft. ‘Kort na de moord op Kamp had Schoten al uitgekiend, wie de moordenaar moest zijn. Vertel nu maar gauw je ingenieuse theorie over het plastic zakje.’
Schoten glimlachte even over het enthousiasme van zijn chef en begon toen zijn uiteenzetting:
‘Zoals U weet was het plastic zakje op de stoel van Kamp hetzelfde, dat van der Baan voor zijn grap met Willemien Warner gebruikte. Ik begon met aan te nemen, dat het rechtstreeks van Albert aan de moordenaar was gekomen, dus niet via een derde, daar de moordenaar dan nooit het risico genomen zou hebben om het aan te wenden voor de tweede moord. Ik nam verder aan, dat van der Baan het niet aan de moordenaar gegeven had, want dan had hij zeker het dopje, dat het geluid maakte, erbij gedaan, maar dat werd na zijn dood nog in zijn zak aan getroffen. Het kon ook niet uit de zak van Albert gestolen zijn. Hij moest het dus verloren hebben, waarna de moordenaar het had opgeraapt. Wanneer kon
| |
| |
dat gebeurd zijn? De aanwezige familieleden zullen zich herinneren, dat van der Baan bij het verlaten van Royal die imitatie van brekend serviesgoed ten beste gaf. Na afloop van die grap stopte hij volgens verschillende getuigen de ketting met metalen plaatjes in dezelfde zak, waarin hij tevoren het plastic zakje had gedaan, toen Mijnheer Warner hem dat overhandigde. Als het zakje er tóén nog in had gezeten, had hij het onmogelijk meer kunnen verliezen, omdat de zware plaatjes er bovenop lagen. Hij moet het dus daarvóór verloren hebben en wel, nadat hij uit de fauteuil was opgestaan. Het ligt voor de hand, dat dit gebeurde, toen hij de ketting met plaatjes uit zijn zak haalde, waardoor hij het zakje meetrok, dat ongemerkt op de grond viel.
Toen ik zover was, kreeg ik waardevolle aanwijzingen van onze gastheer en Juffrouw Tolen. Hieruit bleek, dat Philip Dona een handschoen van Juffrouw Tolen had opgeraapt even voordat Albert de plaatjes op de grond liet vallen. Daar Mijnheer Warner er zeker van was, dat gedurende die enkele minuten niemand anders gebukt had, kon het niet anders of Philip Dona had, toen hij de handschoen opraapte, het plastic zakje gevonden.’
‘Bravo,’ zei Fred, vol bewondering voor deze redenering.
‘Later herinnerde ik mij nog, dat Dona tijdens het verhoor in de herenkamer van “de Beek” enige malen zijn hand in zijn zak stak en dan weer direkt terugtrok. Ik ben er van overtuigd, dat het zakje zich toen in die broekzak bevond.’
‘Zou hij dan toen al aan een volgende moord gedacht hebben?’ vroeg Pim.
‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Fred. ‘Toen hij het vond, heeft hij het natuurlijk in zijn zak gestoken om verdere grapjes van Albert op dit gebied te verhinderen. Later, toen hij Albert vermoord had, wilde hij niet de aandacht op zichzelf vestigen door dat zakje in te leveren. Daarna heeft hij het vermoedelijk vergeten, totdat hij in de kranten dat bericht las over de dood van die boerenknecht door nicotinevergiftiging.’
Schoten knikte bevestigend.
‘U moet dergelijke redeneringen vooral niet overschatten,’ zei hij toen. ‘Mijn chef, de commissaris, zal de eerste zijn om U te vertellen, dat zulke theorieën waardeloos zijn zonder de bewijzen,
| |
| |
waarop aanhouding, beschuldiging en veroordeling tenslotte berusten.’
Hij keek de kring rond en grinnikte even tegen Hooft.
‘Daar zat ik dus, zonder overtuigend bewijs. De moord op Belders bracht hierin geen verandering. Wij wisten alleen, wanneer hij ongeveer vermoord was en hoe. Hij had een glas tonic opgedronken, waarin de moordenaar nicotine had gedaan. Verder ook hier geen stille getuigen. Ik was er zeker van, dat Dona zijn derde moord had gepleegd, maar ik kon niet bedenken, wat hem er toe gebracht had.
‘Toen kreeg hij de geest,’ zei Mink plechtig, maar zijn ogen tintelden.
‘In een locaaltreintje hoorde ik het gesprek van enige dames, die kakelden over een gemeenschappelijke kennis. Hoe het precies zat weet ik niet meer, maar op een bepaald moment hoorde ik, dat een van de dames de man in questie ergens met een meisje had gezien. Hij was nu doodsbang, dat zij het aan zijn verloofde zou vertellen, waardoor een rijk huwelijk zou mislopen.
Ineens besefte ik, dat dit het was, waarom van der Baan en Belders vermoord waren. Dona had maar één ambitie, één droombeeld, de benoeming in Philadelphia. Die twee slachtoffers wisten iets van hem, waardoor dít kon afspringen. Belders had het mij notabene zelf verteld, toen hij na de moord op Kamp in kamer 145 een praatje met mij maakte: hij had Dona van de zomer in Luzern gezien samen met de beste kenner van de moderne schilderkunst, die helaas inmiddels gestorven was. Ik herinnerde mij tegelijk, dat Kindelman, zittend aan het bureau in van der Baans flat, zijn paspoort in keek en zei, dat hij in Augustus in Zwitserland was geweest. Ik voelde, dat dit het moest zijn. Mink was het met mij eens. Dus ging er een telexbericht met verzoek om inlichtingen naar Luzern.’
Mink verbeet een lachje onder zijn Clark Gable snorretje. Hij dacht aan de opinie van zijn c.p., wiens oordeel over ‘die getikte Arnhemmer’ toch aardig gewijzigd was. Hardop zei hij tegen Evert: ‘Inmiddels wekte U weer verdenking op door Uw bezoeken aan de kunsthandel en Uw afspraakjes met een van de assistenten.’
Evert wilde iets zeggen, maar Schoten was al weer verder gegaan.
| |
| |
‘Op de dag van de begrafenis kwam het antwoord, dat alles duidelijk maakte: Dona was in Augustus in Zwitserland geweest. Daar had hij Ludwig Steinwald getroffen. Belders zag ze samen in Luzern. Bij een bergtocht, die zij samen maakten, was Steinwald verongelukt, in een ravijn gestort, dood! De politie had een onderzoek ingesteld, wel enige onwaarschijnlijkheden in Dona's verslag over het ongeluk geconstateerd, maar niet genoeg om er verder werk van te maken.’
‘Maar waarom zou Philip die man in een ravijn gegooid hebben?’ vroeg Riet.
‘Zoals Belders mij vertelde, was Steinwald dé autoriteit op het gebied van de moderne schilderkunst. Dona's relaties in Amerika hadden hem aanbevolen voor de baan voor directeur van het Donnell Ray Museum. Maar zij hadden hem tevens gemeld, dat Steinwald meer kans maakte. Wij weten allen, hoe Dona opging in zijn vak. Tijdens het eerste verhoor wijdde hij zelfs tegen óns uit over de voordelen van die functie in Philadelphia. Hij wist, dat Steinwald meer kans maakte.
‘Ik kan het haast niet geloven,’ zei Riet. ‘Ik weet, dat het waar moet zijn, maar Philip, Phílip...’
Het was de commissaris, die haar antwoordde. ‘Vergeet niet, dat hij uit het lood geslagen was door de oorlog. Hij werkte bij de ondergrondse. Wij weten nu, dat hij enige malen de opdracht heeft gehad om gevaarlijke personen uit de weg te ruimen. Er zijn karakters, die daar niet tegen kunnen. Het leven van hun medemensen krijgt voor hen minder waarde en als iemand hun persoonlijk belang belemmert, menen zij ook te kunnen doden. Zo is het Philip Dona ook vergaan.’
‘Het is, zoals de commissaris zegt,’ zei Schoten. ‘Steinwald werd weggewerkt en Dona dacht, dat hij op rózen zat. Toen ging hij die middag met van der Baan de Veluwse boerderij in. Daar vertelde zijn neef hem koeltjes, dat hij hem in Zwitserland met Steinwald had gezien, vlak daarop van het ongeluk gehoord en zijn conclusies had getrokken. Hij ging op de rand van de bedstee zitten en vroeg sarrend, hoe Philip het zou vinden, als dit eens bekend werd. Philip, die de beddepan van de muur had gehaald om hem te bekijken, werd razend van drift en sloeg Albert de hersens in.
| |
| |
Geen voorbereide moord dus, volkomen in een opwelling. Alles, wat hij verder hoefde te doen, was de benen van het slachtoffer in de bedstee tillen, vingerafdrukken van beddepan en bedstee omlijsting vegen en de gordijnen dichtmaken. Dat hij daarvoor paperclips nam, is begrijpelijk voor hen, die zijn voordracht bijwoonden. Hij gebruikte deze toen, om zijn papieren bij elkaar te houden en stopte na afloop enkele in zijn zak.’
‘Hij liep toch een groot risico, dat er iemand binnenkwam,’ zei Frits.
‘Minder dan U denkt. Om die tijd zijn de meeste mensen al verder op, maar bovendien stond het bordje “Verboden Toegang” al die tijd voor de deur. Albert had dit even vóór de boerderij gevonden en het zelf voor de deur gezet om ongestoord met Dona te kunnen spreken. Maar Dona heeft het natuurlijk zéér vlug gedaan en niet even de tijd genomen om de beddepan op zijn plaats te hangen.’
‘En onder het diner zat hij zo rustig naast mij. Hij vertelde zelfs mopjes over een reis naar Spanje.’ Mevrouw Fulton rilde zichtbaar van afgrijzen.
‘Hij voelde zich ook best,’ meende de commissaris. ‘Zijn kolossaal abnormaal egoïsme maakte, dat hij alleen maar tevreden was over eigen werk en zijn even grote ijdelheid verhinderde, dat hij zich angstig voelde voor een mogelijke ontdekking.’
‘Na de moord op Ida Kamp hebben wij het gehad over degenen, die dicht genoeg bij haar zaten om het zakje op haar stoel te kunnen leggen,’ vervolgde Schoten. ‘Maar wie was er beter toe in staat dan Dona, die opzij van het projectiescherm volkomen in donker stond? Toen Emilie Warner door haar weggaan de gelegenheid schiep, nam hij die prompt waar.’
‘Waarom ging Tante eigenlijk weg?’ vroeg Riet aan Mevrouw Fulton.
‘Omdat zij aan de schoenen van Ida Kamp zag, dat zij het was, die haar op het Centraal Station ontboden had,’ antwoordde Agatha. ‘Zij raakte zo in de war, dat zij niet langer in de collegezaal kon blijven zitten.’
Peter streek weer eens over zijn haar. Hij had het gevoel of hij al minstens vier en twintig uur aan het woord was. Toch maar meteen doorvertellen, dacht hij, anders kwam er geen einde aan.
| |
| |
‘Toen Belders later naar Dona toeging, in zijn onschuld over de dood van Steinwald begon en liet merken, dat hij vlak daarvóór hen had gezien, tekende hij daarmee zijn eigen doodvonnis.’
‘Maniakaal egoïsme,’ mompelde Hooft.
‘Precies,’ zei Mink. ‘Bij dergelijke typen is alles dermate op hun ego geconcentreerd, dat niets anders meer telt dan hun eigen belang.’
‘Nu kom ik aan de slotphase,’ zei Peter. ‘Toen Mink en ik 's avonds na de begrafenis de situatie bespraken, bedacht ik plotseling dat Darmanijï 's morgens verteld had over zijn reis met Belders naar Luzern. Ik voelde, dat hij aan de beurt was en kreeg zo de angst te pakken, dat ik meteen naar het Rokin wilde gaan, omdat ik hoorde, dat hij daar vaak 's avonds werkte. Terwijl ik als een kip zonder kop wegrende en tevergeefs probeerde een taxi te bemachtigen, werkte Mink rustig zijn geniale inval uit...’
Hij onderbrak zichzelf om aan Mink te vragen of deze zelf verder wilde vertellen.
‘Ga je gang maar,’ vond zijn collega. ‘Je doet het prachtig en je bent toch al schor.’
‘Vooruit dan maar, dan wordt dit de eindspurt. Toen ik als een geslagen hond terug kwam, had Mink het woonhuis van Darmanijï opgebeld en met hem afgesproken, dat hij een wagen zou sturen om hem te halen. Binnen tien minuten was de Hongaar er al. Mink legde hem zijn plan tot het vangen van de moordenaar voor. Als hij wilde helpen, zouden wij zorgen, dat hij practisch geen gevaar liep. Maar dat kon Darmanijï weinig schelen. Hij was laaiend enthousiast. Wij begaven ons volgens plan naar de kunsthandel. Darmanijï ging alleen door de voordeur. Mink en ik gingen met Berkhout, de beste scherpschutter van het Amsterdamse politie corps, via een pand in de Nes over een schutting aan de achterkant naar binnen. Vervolgens posteerden Mink en ik ons in de ene vensternis achter de overgordijnen. In de andere stond Berkhout met zijn revolver en het consigne om onmiddellijk te schieten, als Darmanijï op een andere manier aangevallen zou worden dan wij vermoedden. Want wij moesten toch op alles voorbereid zijn.
Het duurde nog wel een half uur, voordat Dona kwam. Maar toen gebeurde ook precies, wat Mink verwachtte. Terwijl Darmanijï
| |
| |
naar beneden was om de koffie te halen, goot Dona de nicotine in de kop van zijn slachtoffer. Hij zat met zijn rug naar ons toe, dus wij konden zijn gezicht niet zien, maar Darmanijï zei later, dat hij doodrustig bleef. Hij keek alleen in gespannen afwachting of Darmanijï nog niet ging drinken. Vlak, voordat wij toen wilden ingrijpen, kwam plotseling als een onverwachte “deus ex machina” Mijnheer de Weert met zijn waarschuwing.’
‘Ja,’ zei Evert. ‘Ik was ook op het idee gekomen, dat Darmanijï gevaar liep. Ik had gehoord, wat Belders tegen Schoten zei over Luzern en Philip en Steinwald. Dat zei mij op dat moment niets, doch toen Darmanijï op het kerkhof over zijn tocht naar Luzern sprak, zag ik, hoe Philip hem aankeek. Er was moordlust in zijn blik! Helemaal kon ik dat toch niét geloven, maar, omdat ik van Ante hoorde, dat Darmanijï 's avonds in de zaak werkte, ben ik er voor alle zekerheid op wacht gaan staan. Terwijl ik daar stond, begon ik mijn idee langzamerhand belachelijk te vinden. Ik zag Darmanijï naar binnen gaan, wachtte nog een poos en besloot weg te gaan, overtuigd, dat ik voor gek stond.
Laat toen net Philip er aankomen! Ik was gelukkig nog in mijn portiek. Hij ging naar binnen en ik sloop vlak daarna met Ante's sleutel het sousterrain in. Op het plaatsje kon ik alles door het glas in loodraamzien. De rest weten jullie.’
‘Een ding is mij nog niet helemaal duidelijk,’ zei Frits. ‘Heeft Philip nu officieel bekend?’
‘Hij heeft wel van alles verteld,’ antwoordde Mink, ‘afgewisseld met klachten over Condor, die geen afscheid van hem kon nemen en grootse plannen, voor zijn verblijf in Amerika. Maar bekénnen is het woord er niet voor. Daarvoor is het teveel wartaal.’
‘Het zal niet eens tot een rechtzaak komen,’ zei Peter. ‘Vandaar dat wij er zo openlijk over praten.’
‘Hij is gek,’ zei Evert, ‘volkomen abnormaal. Wisten jullie dat niet? Ik zag het direct, toen hij daar geboeid op de stoel zat. Een maniak! Verschrikkelijk gewoon.’
‘Ik geloof, dat het zó maar het beste is,’ zei Riet Tolen luid en gedecideerd. ‘Wij kunnen hem beter zó zien, dan als een misdadiger, die in het volle bezit van zijn verstand gehandeld heeft. Bovendien wordt ons de schande en ellende van een rechtzaak bespaard.’
| |
| |
Zij had, zoals gewoonlijk, het laatste woord.
Enige tijd later organiseerde de kunsthandel Belders een tentoonstelling van werken van Evert de Weert. Peter Schoten ging naar de ‘vernissage’, die zoals gewoonlijk op een Zaterdagmiddag plaatsvond.
De familie toonde grote belangstelling.
Luuk, Cecile en Bas, reeds naar Californië vertrokken, stuurden een telegram.
Maar de overigen waren voltallig verschenen.
Tante Emilie, voor het eerst weer eens uit haar zelfgekozen afzondering te voorschijn gekomen.
Fred en Pim, rustig en elegant.
Barend en Lien, rustig zónder elegance.
De zusjes uit Breda, drie nieuwe hoeden, waaronder speurende blikken als vanouds.
Riet, druk en zéér gedecideerd in haar oordeel over Everts portretten.
Connie stralend, nu haar verloving met Joop officieel was.
Wie óók straalde, was Frits, nog méér dan Evert, die onder invloed van Ante veel rustiger was geworden.
Niemand van hen sprak over die andere Zaterdagmiddagen, waarop de familie eveneens bijeengekomen was...
Alleen Mevrouw Fulton, trouwe schaduw van Emilie, zei enkele woorden tegen de inspecteur:
‘Een buitenstaander zou niet vermoeden, dat zij zoveel doorgemaakt hebben.’
‘Het leven gaat verder,’ antwoordde Schoten voorzichtig en algemeen.
‘En de familie Warner zéker,’ zei het kleine mevrouwtje ietwat spottend. ‘Binnenkort is er een reunie ter ere van de verloving van Connie met die vriend van U, die haar overigens aardig onder de duim heeft. U krijgt ook een uitnodiging.’
‘Het zal mij een waar feest zijn,’ zei Peter.
|
|