Gezangboek voor vrijmetselaaren(1806)–Jan Steven van Esveldt Holtrop, Willem Holtrop– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] Aan de metselaarinnen. Air: Volschoone meisjes, vrije telgen, enz. Tedere sexe! Metslaarinnen! Dit lof-lied zij u toegewijd, Van hen, die u oprecht beminnen; Wien gij de vreugd des levens zijt. Hoe zeer de Loge zij geslooten, De taak voor ons nu afgedaan; De zoetste rust, door ons genooten, Is hand aan 't werk voor u te slaan. bis. [pagina 264] [p. 264] Wij eeren uwe aanvalligheden, Wij roemen uwen zagten geest, Wij minnen uwe kuische zeden, Wij prijzen uwen schoonen leest: Och! konde onze Orde eenmaal gedoogen, Dat, Schoonen! 't albezielend vuur Van uwe heldre, toovrende oogen, Ons hart verwarmde in 't werkzaam uur. bis. Maar ach! uw strik, ô jalousije! Voor 't menschlijk oog zo loos bedekt, (Dat ieder Broeder dien vermijê!) Is wat ons hier ten hinder strekt. Wat anders u van ons moog' weeren, ô Kunne vol bevalligheid! Het zwijgen ware u wél te leeren: Lang hebt ge ons werk u voorbereid. bis. [pagina 265] [p. 265] Te recht is de eere aan u gegeeven, Dat ge ook in vriendschap ons niet wijkt, En in oprecht standvastig minnen Den besten onzer zijt gelijk: Ja, dat gij ons kunt overtreffen In alles, wat, door zacht beleid, Kan tot den hoogsten heiltop heffen, En tot den vreugdetempel leidt. bis. Nooit zijn wij in de Loge samen, Of alles roemt, zingt, speelt, verheugd En vol van eerbied, de eedle naamen Van vrouwen, maagden, 's Metslaars-vreugd. Zou slechts één onzer u vergeeten, ô Roem van 't menschelijk geslacht! Ja! eeuwig werd' hem dat verweeten; Alschoon hij zelf zijne osfers bragt'. bis. Vorige Volgende