Gezangboek voor vrijmetselaaren
(1806)–Jan Steven van Esveldt Holtrop, Willem Holtrop– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
[pagina 238]
| |
Zijt blijd' des levens,
Wijl nog het lampjen schijn',
En pluk het roosjen,
Eer het verkwijn'.
Als zich de schepping schuw verschuilt,
De donder om ons heenen huilt,
Dan lagcht, ten avond na den storm,
De zon, ô, nog zoo schoon!
Zijt blijd' des levens;
Wijl nog het lampjen schijn',
En pluk het roosjen,
Eer het verkwijn'.
Wie nijd en afgunst van zich bant,
Genoegen in het hofjen plant,
Dien schiet 't snel ten boomptjen op,
Dat gouden vruchten draagt.
| |
[pagina 239]
| |
Zijt blijd' des levens,
Wijl nog het lampjen schijn',
En pluk het roosjen,
Eer het verkwijn'.
Wien billijkheid en trouw behaagt;
Die d'armen Broeder onderschraagt;
Bij dien woont wéltevredenheid,
Zoo hartelijk gaarne in.
Zijt blijd' des levens,
Wijl nog het lampjen schijn',
En pluk het roosjen,
Eer het verkwijn'.
Ook als het pad zich schrikbaar engt,
En tegenspoed ons kwelling brengt,
Dan reikt de vriendschap, zusterlijk,
Den braaven steeds de hand.
| |
[pagina 240]
| |
Zijt blijd' des levens,
Wijl nog het lampjen schijn',
En pluk het roosjen,
Eer het verkwijn'.
Zij droogt hem zijne traanen af,
En strooit hem bloemen tot in 't graf;
Verkeert den nacht in schemering,
En schemering in licht.
Zijt blijd' des levens,
Wijl nog het lampjen schijn',
En pluk het roosjen,
Eer het verkwijn'.
Zij is des levens schoonste band.
Slaat, Broedren! trouwlijk, hand in hand;
Zoo streest men blijd, zoo streeft men zacht,
Naar beter vaderland.
|
|