Gezangboek voor vrijmetselaaren(1806)–Jan Steven van Esveldt Holtrop, Willem Holtrop– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Aan afreizende broeders. Air: Femmes! voulez- vous éprouver. Koomt, bijën, die den honing gaârt, Op welk een kleur gij ook moogt roemen; Vliegt uit, verfpreidt u over de aard, Zoekt ieder uwe lieflingsbloemen. Van welk een volk of oord gij zijt, De groote korf staat voor u open, Aan welken stand gij zijt gewijd, Laat ons op uwen arbeid hopen. [pagina 166] [p. 166] Gaat dan, en volgt uw nijvren aart; En de aart der bijën kan niet dwalen: Zoodra gij u bijëen vergaêrt, Wat kan dan aan uw' arbeid falen? Waar gij geen vaste korven vindt, Vormt daar een wandelende woning. Ziet slechts met wien gij u verbindt; En stort in veiligheid uw' honing. Ja, Broeders, volgt de bijën naar, Zij zijn ons beeld in alle trekken; In veiligheid, of in gevaar: Onze Orde kunt ge 'er in ontdekken. Maar vlied der wespen valsch geslacht, En hoedt u voor de zwarte vliegen: Zij zwermen ook bij dag en nacht. Laat hun gebrom u niet bedriegen. [pagina 167] [p. 167] Gaat, Broeders! maar vergeet ons niet. Wanneer ge, aan vreemde en verre stranden, Onze Isis uwe hulde biedt, ô Denkt dan ook aan deeze landen! Denkt aan de Maas, aan Rhijn en Y; Als gij van Isis geest hoort spreken. Denkt dan: ‘Het heil der Metslarij Is van die boorden niet geweken.’ Vorige Volgende