| |
| |
| |
Ter inwijding eener loge.
Voor den achtbaaren meester.
Wat glans, wat heerlijkheid, wat licht
Vertoonen zich aan 't oog,
Daar deugd haar' nieuwen tempel stigt,
Aan d'ooster - starrenboog!
Waar kunst en vreugd ten reije gaan,
Daar kweekt men vrede en vriendschap aan,
Ten spijt van haat en nijd.
Waar kunst en vreugd ten reije gaan,
Daar kweekt men vrede en vriendschap aan,
Ten spijt van haat en nijd.
| |
| |
Thans zien we ons hier alöm bestraald
Door 't Licht, dat ons nooit scheen.
Nu deugd met kunst hier zegepraalt,
Vliedt laster voor ons heên,
Met tweedragt en haar snood gebroed,
Door wangunst wrokkend opgevoed,
Vol spijt, vol spijt, vol spijt.
Met tweedragt en haar snood gebroed,
Door wangunst wrokkend opgevoed:
Vol spijt, vol spijt, vol spijt.
Zo prijke altijd dees westertrans,
Der kunst en deugd tot eer,
Met starren, door wier heldren glans,
Elks licht gestaêg vermeêr's
Met zonnen, voor wier zuiver licht,
Het driest vooröordeel schaamrood zwicht',
Met zonnen, voor wier zuiver licht,
Het driest vooröordeel schaamrood zwicht',
| |
| |
Koomt, Broeders! volgen wij dan 't spoor
Van 't Oosterlicht, met vlijt:
Zoo blijve dit ons tempelchoor
Aan rede en deugd gewijd.
Het ruste op Wijsheid, Schoonheid, Kragt!
Elk zie zijn' arbeid hier volbragt,
Triumf, door driemaal drie!
Het ruste op Wijsheid, Schoonheid, Kragt!
Elk zie zijn' arbeid hier volbragt,
Triumf, door driemaal drie!
| |
Voor allen.
Zien wij altijd ons nieuw gebouw
Door vriendschap, broederliefde en trouw;
Daar elk van ijver blaakt
Tot voordering in kunst en deugd,
In 't stil genot van waare vreugd,
Tot voordering in kunst en deugd,
In 't stil genot van waare vreugd,
|
|