| |
| |
| |
Strekking eener loge.
Air: Belles! tout aime dans le monde.
Hier, waar een drom van stervelingen
In broedermin en eendragt leeft,
Hier, waar stilzwijgendheid haar' zetel,
Haar heiligdom en outers heeft:
Hier kent men veinzerij, noch listen,
Het vuig bedrog vermijdt dit oord,
Het vuig bedrog vermijdt dit oord,
Hier schenkt de wijsheid 't reinst genoegen,
En vreugd, die 't schuldloos hart bekoort.
Hier schenkt de wijsheid 't reinst genoegen,
En vreugd, die 't schuldloos hart bekoort.
| |
| |
Dat wij dus de eedle kunst bezingen,
Wier grootst geheim het zoetst genot,
De hoogste zaligheid kan schenken.
Juigcht, Metselaaren! in uw lot!
ô Heerlijke Orde! elk roeme uw grootheid!
Zij stijgt ver boven troon en kroon,
Zij stijgt ver boven troon en kroon;
Ge ontvlamt de borst des fieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
Ge ontvlamt de borst des fieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
Hoe heerlijk praalt niet onze glorie!
Daar 't driest gemeen in 't duister dwaalt,
Zien we ons, van 't diepst geheim omgeven,
ô Waarheid! van uw' glans bestraald!
De oprechtheid woont in aller harten:
Zij zijn van éénen wensch bezield,
Zij zijn van éénen wensch bezield,
En smaaken 't vol genot des levens,
ô Deugd, voor u ter neêrgeknield!
En smaaken 't vol genot des levens,
ô Deugd, voor u ter neêr geknield!
| |
| |
Dat wij dus de eedle kunst bezingen,
Wier grootst geheim het zoetst genot,
De hoogste zaligheid kan schenken.
Juigcht, Metselaaren! in uw lot!
ô Heerlijke Orde! elk roeme uw grootheid!
Zij stijgt ver boven troon en kroon,
Zij stijgt ver boven troon en kroon;
Ge ontvlamt de borst des sieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
Ge ontvlamt de borst des sieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
Hier kent men vleiërij, noch logen,
Daar elk voor zijne Broedren leeft;
En bemelglans van gulle oprechtheid
Op 's Metslaars fronsloos voorhoofd zweeft.
De minlijke onschuld, op wier lippen
Een zagt, betoovrend lachje beeft,
Een zagt, betoovrend lachje beeft,
Zij zelf is 't, die uit dezen tempel,
De deugdloosheid verbannen heeft!
Zij zelf is 't, die uit dezen tempel,
De deugdloosheid verbannen heeft!
| |
| |
Dat wij dus de eedle kunst bezingen,
Wier grootst geheim het zoetst genot,
De hoogste zaligheid kan schenken.
Juigcht, Metselaaren! in uw lot!
ô Heerlijke Orde! elk roeme uw grootheid!
Zij stijgt ver boven troon en kroon,
Zij stijgt ver boven troon en kroon;
Ge ontvlamt de borst des fieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
Ge ontvlamt de borst des fieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
Door u bestierd, ô zuivre rede!
Stigt hier 's Vrij - Metslaars kunde en vlijt
Een heiligdom, op wijsheidszuilen,
Der deugd en waarheid toegewijd!
ô Gij, dien 't waar besef van braafheid,
Het pad des snooden doet ontvliên,
Het pad des snooden doet ontvliên,
Koom, volg ons spoor, dat we u, als Broeder,
Oprechtlijk hand en harte biên!
Koom, volg ons spoor, dat we u, als Broeder,
Oprechtlijk hand en harte biên!
| |
| |
Dat wij dus de eedle kunst bezingen,
Wier grootst geheim het zoetst genot,
De hoogste zaligheid kan schenken.
Juigcht, Metselaaren! in uw lot!
ô Heerlijke Orde! elk roeme uw grootheid!
Zij stijgt ver boven troon en kroon,
Zij stijgt ver boven troon en kroon;
Ge ontvlamt de borst des fieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
Ge ontvlamt de borst des fieren Broeders;
En englen - wellust wordt zijn loon!
|
|