| |
| |
| |
Kenmerken van den vrij-metselaar.
Air: Pourquoi pendant chaque &c.
Gij, die de wet van 't Hoogste Wezen
Ten richtsnoere uwer daaden stelt,
Den euvelmoed van laage zielen
Met eedle menschenmin vergeldt,
Streeft rustig naar deez' tempelkooren,
Waar elk zich aan die leering wijdt:
Want niets ontbreekt 'er aan uw grootheid,
Dan dat gij ook Vrij - Metslaars zijt!
Dan dat gij ook Vrij - Metslaars zijt!
| |
| |
Roemrugte en mo dige oorlogshelden,
Die, moet het zijn, zelf juigehend sneeft,
Geheel voor uw natuurgenooten,
Hun vrijheid en hun rechten leeft:
Die, waardig onzer tempelkooren,
Uw gantsch bestaan dier aandrift wijdt,
Treedt toe, niets mangelt aan uw grootheid,
Dan dat gij ook Vrij - Metslaars zijt!
Dan dat gij ook Vrij-Metslaars zijt!
En gij, wier teêr, aandoenlijk harte,
Het leed van elken sterfling voelt,
Alömme traanen poogt te droogen,
En niets dan andrer heil bedoelt:
Gij, waardig dezer tempelkooren;
Wijl ge u geheel der menschheid wijdt,
Treedt toe, niets mangelt aan uw grootheid,
Dan dat gij ook Vrij - Metslaars zijt!
Dan dat gij ook Vrij - Metslaars zijt!
| |
| |
En gij, ô teêrbeminde schoonen,
Die, waar gij treedt, een' zegen strooit,
Ook in de Loges wordt uw beeldnis,
Door 's Metslaars hand, met myrth getooid!
En, schoon ge u in der Broedrenreiën,
Door de Orde, nog niet ziet gewijd,
Toch roept zij luid, dat gij de hulde
Van elk' Vrij - Metslaar waardig zijt,
Van elk' Vrij - Metslaar waardig zijt.
Een zagte, zuivre drift te voelen,
Vrij - Metslaarij! dit doemt gij niet;
Alleen een laage, vuige wellust
Is wat gij aan uw kroost verbiedt.
Profaanen, och! waart ge in deez' kooren
In 't groot geheim eens ingewijd,
Dra riept gij tot den onverlichten:
Zorg dat gij ras Vrij - Metslaar zijt!
Zorg dat gij ras Vrij - Metslaar zijt!
| |
| |
Zo heerlijk praalt des Metslaars glorij,
Dien, daar hij 't reinst genoegen smaakt,
Een diep geheim, een plegtig zwijgen
Meer dan ten halven - heilig maakt!
Hoe fier klopt, in deez' tempelkooren,
Het hart, dat zich der Orde wijdt!
Waakt, Broedren! houdt uw burgt steeds veilig,
Toont allen hoe gij Metslaars zijt!
Toont allen hoe gij Metslaars zijt!
De winkelhaak, die alles regelt,
De passer, die den snoodäart weert,
Het waterpas, dat deugd en grootheid,
Waar zij die vindt, bewondren leert;
Het schietlood, tegenbeeld der juistheid,
Der zuiverheid reeds lang gewijd,
Zijn, Broeders, onze leus en teeknen.
Juicht dat gij Vrije - Metslaars zijt!
Juicht dat gij Vrije - Metslaars zijt!
|
|