‘Ik.... ik wou kijken, of.... of het al klaar was,’ huilt Gert.
‘Denk je, dat moeder daar niet naar kijken kan, domme jongen? Eigenlijk net goed, dat je je vingers gebrand hebt. Doet het erg zeer?’
‘Nou,’ kreunt Gert, ‘mijn vingers zijn helemaal rood.’
Tegelijk steekt hij ze weer in zijn mond. Zou moeder erg boos zijn? Ze kijkt zo kwaad. Straks krijgt hij nog een pak op zijn broek ook. Van medelijden met zichzelf huilt hij nog een beetje harder.
‘Het is het beste, dat je maar naar bed gaat,’ zegt moeder, ‘als je met zo'n hand in de buitenlucht komt, wordt het nog veel erger.’
Van schrik vergeet Gert verder te huilen. Naar bed? Nu al? En de jongens dan? Angstig kijkt hij naar haar. Oei, wat een diepe rimpel heeft ze in haar voorhoofd, maar.... haar ogen lachen. Ze meent het niet! Tegelijk ziet hij op de klok, dat het al vijf minuten voor half vijf is.
‘'t Is al haast half vijf!’ roept hij, ‘straks wachten de jongens niet meer op me!’ en meteen holt hij de keuken uit en de trap op. Aan zijn zere hand denkt hij niet meer.
Als moeder even later boven komt, is Gert juist bezig zijn kiel over zijn hoofd te trekken. Het gaat goed tot aan zijn oren, maar verder wil het niet, want in zijn haast heeft hij vergeten de knoopjes van voren los te maken. Nadat hij dan ook nog zijn broek achterstevoren heeft aangetrokken, zodat moeder hem eerst weer moet helpen, is hij toch eindelijk klaar.
Moeder bergt Gerts schoolgoed op, wat hij eigenlijk zelf moest doen, maar Gert is al weer beneden.
Ze blijft even staan luisteren....
Boenk.... met een wilde bons slaat de achterdeur dicht. Langs het huis, de straat op, klepperen vlugge klompstappen, die langzaam wegsterven. Dan hoort ze niets meer.