Litteraire wandelingen
(1906)–Frans Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 306]
| |
A. Aletrino en Edw. B. Koster.De vulgarizator der onbewezen theorieën van Lombroso in Nederland, die een verdienstelijk letterkundige is, heeft weer een nieuwen bundel doen verschijnen. Nu is het veel menschen ingeboren iets anders of meer te willen dan zij kunnen, en zoo meen ik bij den heer Aletrino meer artistieken dan wetenschappelijken aanleg te vinden, alhoewel hij zich op dezen laatsten niet weinig laat voorstaan en hij zich zelfs als privaat-docent in de crimineele anthropologie heeft gevestigd. Ik zal dan ook niets nieuws vertellen, wanneer ik zeg, dat de heer Aletrino een zeer achtenswaardig schrijver is, maar ik zou te veel beweren indien ik van hem zeide, dat men steeds gaarne naar zijne boeken grijpt, wanneer men ze voor het grijpen heeft. Want van bladzijde tot bladzijde heerscht steeds dezelfde toon, slechts eene donkergrijze kleur vertoont zich voor uw geestesoog. Alle door hem verhaalde feiten, in plaats van scherp voor uwe intelligentie opspringende, verliezen hunne | |
[pagina 307]
| |
omtrekken in nevel en duisternis, ja, lossen zich vaak zoozeer op dat gij ze niet meer kunt betasten of waarnemen. Met moeite moet gij ze te voorschijn halen als visschen uit troebel water. Zijn eerste bundel heette, naar ik meen, ‘Uit den Dood’ en nu zijn laatsten belieft het hem ‘Uit 't Leven’ te noemen. Toch gelijken deze verhalen veel op elkander en zouden ze beide evengoed ‘Uit den Dood’ kunnen heeten. De bladzijden ook van dezen bundel laten een weeïgen nasmaak achter. Zeker, de auteur is niet de eerste de beste. De gang zijner volzinnen vliet heen in zuivere cadans en soms stijgen er melodieën op in het eentonig gesoem zijner glibberige woorden. Overigens is de heer Aletrino iemand welke in onze litteratuur eene zeer eervolle plaats inneemt. Hij heeft eene eigen visie, eene eigen manier de wereld te zien. Maar zijn blik is niet diep en vooral hierin ligt zijne fout dat zijne verhalen weinig indruk nalaten. Vergelijk ze b.v. bij René of Werther en ge zult onmiddellijk een groot verschil waarnemen. Nog lang voelt ge de snit die deze boeken u hebben toegebracht, terwijl de indruk van ‘Zuster Bertha’ onder het rooken uwer sigaar met den rook vervluchtigt. Na de lectuur is men geneigd uit te roepen: ‘Heel mooi.’ ‘Voortreffelijke kerel, die Aletrino’, maar ge zult onmiddellijk lust voelen een deuntje te neuriën uit de ‘belle Hélène’ of uit den ‘Barbier’. Hij heeft geen leven gezet naast het uwe en waarin ge hebt kunnen kijken als door | |
[pagina 308]
| |
glazen van kristal. Hij heeft u omhangen voor een oogenblik met den killen nevel zijner ijle, dikwijls ijdele woorden en is gevlucht op de sloffen zijner geluidlooze stappen. Als een voorbeeld van 's heeren Aletrino's manier van schrijven, als een voorbeeld zijner deugden en gebreken diene het volgende brok: Kerstavond. Dan werkte hij niet en ze bleven zitten voor het vuur, stil, ernstig pratend den voorbijen tijd met een dicht gevoel van leven naast elkaâr, ver van vreemden. In die uren was 't hem of rond zijn hoofd een teerzilver klanken rustigde van haar stem, een weving van eeuwig-blijvend geluk dat zou kleuren door zijn dagen tot 't eind, een wijde vrede, die neerkalmde over hem heen, een nooit eindigende neveling van innig genot. Daarop teeken ik aan: Het zou beter zijn geweest na ‘een wijde vrede’ op te houden. Want wat doet dat ‘innig genot’ nog na dien ‘vrede?’ Is het eene wisseling van vrede en genot, dan had dat daar duidelijker moeten staan. Maar de auteur wist van geen ophouden en eens op de wateren zijner woordgolvingen aan het spelevaren liet hij zijn schuitje maar gaan. In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister. Qui ne sait se borner ne sut jamais écrire.
* * *
Het was een goed idee van E.B. Koster,Ga naar voetnoot*) om de | |
[pagina 309]
| |
steden en landschappen die hij bezocht in dichterlijke herinnering te kleeden. Doch dat dit niet zoo gemakkelijk is bewijzen meerdere bladzijden van dezen bundel. De suggestieve bizonderheid te kunnen kiezen uit de veelheid van beelden die in de herinnering bij den reiziger opdoemen is slechts weinigen gegeven. Het geheel moet een vast aaneengesloten geheel vormen in één adem neergeschreven onder de bij de herinnering weer opkomende emotie of de separate zinnen moeten zulke scherp geziene details geven, dat zij het tusschenliggende vanzelf suggereeren. Het eene noch het andere is door den heer Koster gedaan. Gelukkiger was hij hier en daar b.v. in de beschrijving van een concert, een prozastukje, en in ‘Vogels’ een gedicht met groote allure maar niet geheel zuiver in uitvoering. Men hoore den aanhef: Aether-dronkene vogelscharen,
Jagend met rhytmisch geklapwiek door de ruime luchten,
Rijzend en dalend gaan uw vleugelen op en neder, neer en op,
Als zeilen nu door den wind gebold en dan weer inwaarts schietend
Bij 't menigvuldig heen en weer laveeren van de boot,
Statig varende roeiers der ruischende hemelzeeën,
Tuim'lende stijgende reizigers,
Luchtige schouwers der diep, diepliggende landen,
Borend met spichtige snebben den vlammenden aether,
Snijdend den woest om u dansenden wind,
Stout beklimmend de duiz'lige steilten, die voeren ten hoogen, enz. enz.
Men ziet het, onder het geforceerde aanzetten zijner stem slaat deze wel eens over. De te groote krachtsinspanning werkt steeds noodlottig. De vlucht bleek | |
[pagina 310]
| |
hier en daar te hoog en te dicht bij de zon smolten de vleugelen der verbeelding om neer te stooten op den harden grond der banaliteit. Maar magna voluisse sat est, en ik zal de laatste zijn om onnoodige steenen te gooien. Er zijn in dit boekje enkele gelukkige regels, sommige goede bladzijden: zoo dat sonnet getiteld ‘Mist’. Maar waarom staat achter of vóór geene lijst of inhoudsopgave der titels? Dit zou toch bij zooveel verscheidenheid van onderwerpen, dunkt me, zeer aangebracht zijn. |
|