den lichter wordenden dag. De vogelen kwinkeleeren en gouden randen verschijnen aan de wolken der lucht.
Het is eene mooie voorstelling, niet geheel nieuw, en wij vragen ons af: wat wil die man? Doch de man verdwijnt zonder ons antwoord te hebben gegeven.
Dan spreekt de auteur van den geboortegrond, van den geur die 's avonds achter het dorp van af hooilanden wuivend streek, van het kerktorentje in donker boomengroen, van het liedje dat eene moeder zong in den avond voor de deur en dan deze goede volzin: ‘de liefde voor zijn land nu zou zelve samenvloeien met de lichtvlietende beken zijner zielsgevoelens’.
Zeer juist vervolgt hij:
‘Het is ook niet de landstreek zelf die voor ons waarde heeft, het is alleen de liefde tot dat land. En worde het bestuur over dat land ontnomen ons, de liefde is ons onontvreemdbaar en zal in grootheid winnen door haar martelaarschap.’
Ernest Renan indertijd antwoord gevende op de vraag wat eene natie is, of waardoor zij gevormd wordt, zeide dat het ‘le désir de vivre ensemble’ is, dat de naties in het leven roept en niet de gelijkheid van Godsdienst, van taal of de geographische gesteldheid. En wij mogen het in dat opzicht met dezen Franschen auteur eens zijn niettegenstaande er indertijd veel op zijne redeneeringen is afgedongen. Zoo zijn de Zuid-Limburgers, oorspronkelijk van Nederland geheel vreemd, nu met zijne bewoners ingenomen en verbroederd.
* * *