Dansen en rhytmen
(1989)–Frans Erens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Een PartijtjeGa naar margenoot+De boot lag bij het AmstelhoteL Twee rijen vlaggetjes, die zacht in den wind werden bewogen, wenkten op het dek met vroolijke kleuren de menschen, die liepen op de Weesperzijde. De lucht was hoog en blauw: in het Westen alléén lagen over elkaar gespreid eenige witgepluimde wolken als groote veeren, in het ruim verloren door verdwenen reuzevogels. Een goudgloed tintelde overal, wijd naar alle zijden heen en vloeide in volle golven breed over de aarde, terwijl een lauwe wind ging over de daken en door de straten der groote stad en warmkuste het koele Amstelwater, dat, met tallooze rimpelingen, lachte in heldere lichtdiepte. Als een groote, glanzende waterslang kwam de Amstel aan van den wazigen horizont, zijne oevers streelend en liefkozend, blijde klotsend tegen de schuiten, die hier en daar hunne bruine rompen in het water rustten. En den blauwen hemel in zijn boezem welvend, trok hij juichend onder de bogen der bruggen, als in triomph door de steenen massa's der huizen, die de beelden hunner gevels in zijn diepten lieten dansen en rekten op en neer tot bochtige krullende vormen. | |
[pagina 35]
| |
De vlaggetjes der boot fladderden steeds door, als twee rijen gevangen vlinders en groetten de gasten, die naderden en hun armen uit de verte wijzend naar hen richtten. Onder de langzaam golvende, grijze zeildoek, dat een goud-donkere schaduw op het dek wierp, bewogen zich reeds eenige heeren en dames, die de aankomenden tegenwenkten met de vlakke hand en, met het hoofd naar achter, en vooruit gestoken kin, een glimlach lieten zien. Eindelijk verscheen de bruidegom, aan den arm zijne bruid voerende, die met een boeket in de rechter hand, lachend de stilstaande aandachtige menschen van het dek toeknikte, terwijl de bruidegom, een jong mensch met horizontaal gestreken snorren, het hoofd boog voor de tegenwaaiende wolk van hulde. Eenige genoodigden volgden nog en nu werden er handdrukken gewisseld en de korte volzinnen der kennismaking gemurmeld. Jongelui die aan meisjes werden voorgesteld, bogen en gingen, uit de gewoonte der wellevendheid, dichter bij hen staan, spraken over het mooie weer en de aangroeiende warmte en vroegen naar hunne woonplaats. Hier of daar had een heer zijne dame aan het lachen gebracht, doch de meesten slaagden er niet in, die nu onmerkbaar van hunne dames scheidden en naar meerdere homogeneïteit zochten. De oudere dames, allen in het zwart, zaten stil te | |
[pagina 36]
| |
praten en zochten acht te geven op de bewegingen der jonge ledematen. Aan enkele handen slingerden nogdichtgevouwen waaiers. Op het achterdek blies nu een troepje muzikanten, met dof-roode gezichten en platte ronde petten, in glimmend geel koperen instrumenten, het studentenlied Io vivat! De heeren namen de hoeden af en zongen mee, terwijl de dames onderzoekende blikjes langs de gezichten en kleeren der heeren lieten glijden. OndertLisschen, zonder dat iemand het gemerkt had, was het schip vooruitgegaan en de stuurman keek bedaard in de verte strak voor zich uit en bewoog zijn lichaam beurtelings naar rechts en naar links in het draaien van het stuurrad. De roze en bruine gevels der huizen vluchtten in tegenovergestelde richting, met hunne rijen venstergaten die, hier en daar geopend, het witte beeld eener dienstmeid omlijstten. Nu joelde de menigte op het dek dooreen, men praatte en riep elkaar uit de verte bij den naam. Eenigen zaten op de banken, anderen stonden en keken naar het vluchten der vensterramen en de palstaande nieuwsgierige menschengestalten, die, bij groepen of alleen, op de oevers wachtten en langzaam de vlakte van hun gezicht naar de voortsnellende boot bleven draaien. En het scheen alsof de beweging der dingen zich regelde naar de opeenvolging der tonen, die met hun | |
[pagina 37]
| |
trillingen dreven over het water tegen de oevers, tegen de huizen, hoog door de lucht, waar angstige zwaluwen tegen den blauwen achtergrond zwarte haastige lijnen trokken. De muziek waaide met den koelen wind de opgewektheid door de gemoederen, die van vroolijkheid begonnen te gisten. De hoofden ontloken in lichtende blijdschap en straalden en knikten en schudden als bloemen op hunne stengels. Op de evenwijdige lijnen der huizen volgden donker groene boomengroepen, die geel-groene grasvlakten om zich heen spreidden, waarover de zilveren strak gespannen linten der slooten lagen, en die waren bevlakt door de witte en roode beweeglijke stippen der koeien. En het blauw werd ruimer en ruimer en welfde zich wijd over het groen, dat rustte, gedrenkt en ingedommeld door het gouden licht der middagzon. |
|