De pastoor van Ars. Saint Jean, Marie, Baptiste Vianney
(1937)–Emile Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| |
XIVeel is er geschreven over de houding van den pastoor tot de verschijning van de H. Maagd aan de twee arme kinderen op den Alpentop la Salette in de Dauphiné. Juist in dit bijzondere geval miste hij, de altijd zoo zeer door Maria begenadigde heilige, zijn wonderbare gave der intuïtie. Op 19 September 1846 in den namiddag, zaten op dezen bergtop twee kinderen ter bewaking van de koeien uit het lager gelegen dorpje Corps: Maximin Giraud een jongen van elf jaar en Melanie Mathieu, oud veertien jaar. Plotseling zagen de kinderen op korten afstand midden in een glanzend licht, ‘une belle Dame’, zittend op een rotsblok, dat in het grasland lag. Zij weende, het gelaat verborgen in de handen. Opgestaan, riep zij met zachte stem de kinderen naderbij te komen. Dan sprak zij met groote droefheid over de zware godslasteringen en het vreeselijke vloeken der menschen, over de schending der zondagsrust, over het bederf van den oogst en andere groote straffen, die komen zouden, als er geen boete werd gedaan. Wel een half uur, meenden de kinderen, bleef zij en sprak tot hen. Toen verhief zich de verschijning van den grond en terugwijkend, loste zij zich op in het luchtblauw. Reeds in het volgend voorjaar klommen talrijke pelgrims langs het ruwe bergpad omhoog naar den eenzamen top om te bidden waar de treurende Moedergods had gezeten en de kinderen werden het middelpunt eener groote belangstelling, die hun verre van aangenaam was. In de volgende jaren werd de toevloed altijd grooter en onveranderlijk tot in de kleinste | |
[pagina 128]
| |
bijzonderheden deden de kinderen nog altijd in naïeven eenvoud hun verhaal en beider waarneming bleef volkomen in overeenstemming. De bisschop van Grenoble had last gegeven, dat de kinderen altijd in hun gewone doen moesten blijven en vooral hun dorpje niet mochten verlaten. Inmiddels werd een nader onderzoek ingesteld, maar een bisschoppelijke uitspraak over de echtheid der verschijning volgde eerst vijf jaar later in 1851. Vanaf het begin had de pastoor met al zijn liefde aan de verschijning geloofd, doch altijd met eenig voorbehoud, omdat hij zich wilde onderwerpen aan het kerkelijk gezag. Tegen het verbod van den bisschop werd Maximin door drie invloedrijke menschen van zijn dorpje Corps gevoerd naar Ars, onder voorwendsel van een consult met den pastoor over zijn roeping, maar feitelijk met een politiek doel, vermoedelijk het herstel der Bourbons: de ziener van Ars zou het veel besproken geheim, door Maria aan de kinderen toevertrouwd, naar men beweerde, wel kennen en dit moest dienen om hun politiek streven te bevorderen. Op een Septemberavond van 1850 kwamen zij aan in Ars. Reeds den volgenden morgen werd Maximin alleen toegelaten tot den pastoor. Over dit onderhoud heeft de heilige nooit een woord gesproken. Maar den volgenden dag viel het op, dat hij geen medailles van la Salette meer wilde zegenen en evenmin zijn handteekening zetten op de prentjes der verschijning. Maximin zeide alleen, dat de pastoor hem aanried dadelijk naar Corps terug te keeren. Daarmee waren de drie heeren niet tevreden, zij stuurden hem weer naar den pastoor, hij moest hem niet hebben begrepen. Wat er toen gebeurde vertelde Maximin later aan een dame, | |
[pagina 129]
| |
die hij goed kende: ‘dit keer ging ik naar zijn biechtstoel in de sacristie. Hij vroeg mij of ik de H. Maagd gezien had. - Ik antwoordde: ‘Ik weet niet of het de H. Maagd was, ik heb “une Dame” gezien. Maar meneer pastoor, als u weet, dat het de H. Maagd was, dan moet u het zeggen aan al die pelgrims hier!’ Toen die dame hem vroeg of hij zich bij den pastoor van Ars beschuldigd had van leugens, bekende hij dit: ‘ik bedoelde zulke kleine leugens tegen den pastoor van Corps, als ik hem niet wilde zeggen, waar ik geweest was, of als ik mijn lessen niet geleerd had’. ‘Ik begrijp het, de pastoor van Ars meende, dat het ging om leugens in verband met de verschijning.’ ‘Ja, juist! dat meende hij, tenminste dit heeft men in de courant geschreven.’ ‘Als dat zoo is,’ had de pastoor geantwoord op zijn bekentenis te hebben gelogen, ‘dan kan ik u niet verder helpen en moet gij u wenden tot den bisschop’. (à l'autorité diocésaine). ‘Geheel ontdaan verliet de pastoor daarop den biechtstoel en gaf mij niet den tijd nog een woord te zeggen,’ eindigde Maximin zijn verhaal. Toen de pastoor eenige maanden na zijn onderhoud met den herdersjongen bezoek ontving van den vicaris-generaal en den pastoor van Corps, in het bezit van een briefje van Maximin, hem verlof gevend openlijk te zeggen wat de jongen hem bekende, mocht hij niet langer zijn dof en drukkend zwijgen volhouden en uit zijn door twijfel en folterende scrupules benauwde ziel kwam de voorzichtige bekentenis: ‘als het waar is, wat de jongen zeide, dan heeft hij de H. Maagd niet gezien’. Aldus erkende hij, dat het bovenaardsche licht, anders als een zuivere geest hem | |
[pagina 130]
| |
doorstralend, ditmaal niet geschenen had. En, het bleek uit al zijn doen, een zware last drukte den bejaarden heilige neer. Nog erger werd het, toen in September 1851 de uitspraak kwam van den bisschop van Grenoble: ‘les deux bergers n'ont pas été trompés et ne se sont pas trompés’.Ga naar voetnoot*) De bekentenis der leugens van Maximin, al was zij gedaan buiten de biecht, bleef doorklinken in zijn arme hoofd, waar de sereene rust vertroebeld was tot een groote droefheid en de martelende twijfels bleven voortduren ook na de positieve woorden van den bisschop. Dagelijks, als hij over het plein ging, omringde hem de tallooze menigte, maar niet enkel om genezing of zegening werd hem gevraagd: nu hier dan daar was er iemand die, zijn hoofd opstekend, hem de pijnigende vraag toeriep: ‘vader, wat denkt u van la Salette?’ of ‘wat moet men gelooven van de verschijning op la Salette?’ En met een droeve stem klonk dan het antwoord: ‘men moet de Moedergods liefhebben zoo veel men kan’. Soms ook ging hij zwijgend voorbij met gebogen hoofd. Van af zijn vroege jeugd was de liefde tot de H. Maagd als een zuiver geschenk door hem bewaard en verborgen in eenzaamheid van gebed en meditatie. Hij had er nooit over gesproken, maar reeds jaren geleden was zij gekomen, ook hem verschenen op zijn armelijk kamertje en had tot hem gesproken vol goedheid... en nu plaagde hem de vrees iets te hebben gedaan wat de ongereptheid van zijn gevoel had weggenomen. Het liet hem niet los, ‘'t was als een obsessie’ verklaarde de hulp-geestelijke van dien tijd. | |
[pagina 131]
| |
En aan Catherine Lassagne deed hij de bekentenis: ‘Ik heb gewetenswroegingen, ik vrees, dat ik iets gedaan heb tegen de H. Maagd, ik wilde dat God mij hierover verlichte!... Maar ik zal veel bidden: als het zoo is, zal ik het luid zeggen. Als het niet echt is, dan is het uit’. Hij verwachtte vol vertrouwen de verhooring van zijn gebed, maar nog altijd bleef het donker, het innerlijke licht daagde niet in zijn verlatenheid. Ook de kapelaan van St. Sulpice uit Parijs kwam hem ondervragen over la Salette. Driemaal deed hij hem dezelfde vraag met groeienden aandrang en telkens kwam daarop hetzelfde antwoord van zijn bleeken mond, dat men Haar zeer moest beminnen. Acht jaren duurde dit geheimzinnige lijden van een heilige, tot ongeveer een jaar vóór zijn dood. Toen hervond hij de rust in een vast geloof aan de weenende Maagd van den bergtop. Hoe dit gebeurde, verhaalde de pastoor aan zijn kapelaan en vriend abbé Toccanier: veertien dagen achtereen was hij overgeleverd aan een onbedwingbare onrust, toen vond hij plotseling de kracht een acte van geloof te stellen aangaande de verschijning en onmiddellijk ontstond er een groote stilte, een ongekende klaarte in zijn geest. Daarbij voegde zich het verlangen dezen onverwachten omkeer mede te deelen aan een priester uit Grenoble. Den volgenden morgen trad plotseling de pastoor van de kathedrale kerk van Grenoble zijn sacristie binnen en stelde hem onmiddellijk de vraag over la Salette. Nu luidde het eenvoudige antwoord: ‘men kan er aan gelooven’. In dienzelfden tijd ontving hij ook de bevestiging van zijn geloof: de pastoor wilde weer een missie stichten, maar had slechts een gedeelte van het noodige geld; hij bad tot Notre Dame de la | |
[pagina 132]
| |
Salette. Bijna dadelijk werd hem van onverwachte zijde precies het ontbrekende bedrag geschonken. ‘J'ai regardé ce fait comme miraculeux’Ga naar voetnoot*), eindigde hij blij zijn verhaal. Meermalen hebben heiligen historische gebeurtenissen in duidelijken vorm voorspeld. Aldus gebeurde zelfs den armen Benoït Labre, al luisterde niemand naar de stem van den man in vunzige lompen, trekkend langs de wegen. Hij stierf op 16 April 1783, maar driemaal in zijn kort leven beschreef hij de groote revolutie, die van uit Parijs haar bloedigen loop zou nemen over geheel Frankrijk. Ook aan den pastoor van Ars worden vermaard geworden profetieën toegeschreven. Hij zou die gedaan hebben aan een broeder uit het Lazaristen-klooster van de rue de Sèvres te Parijs, broeder Gaben, den tuinman van het klooster, een eenvoudige ziel zonder de minste intellectueele ontwikkeling. Tweemaal in zijn leven had de broeder gebiecht bij den pastoor van Ars. Doch pas toen de oorlog van 1870 uitgebroken was, begon hij aan de paters te vertellen over de profetieën, die de heilige hem gedaan zou hebben. Een paar paters maakten een relaas op van die verhalen, doch dit werd om de weifelende termen waarin het geschreven was, niet opgenomen in de annalen van het klooster. Hij stierf in 1881 en wanneer men in zijn ouderdom aan broeder Gaben voorlas wat hij zou over gebracht hebben van den profetischen ziener, luisterde hij geduldig en besloot dan zeer onderdanig: ‘oui, si vous voulez!’ Het eerste gedeelte der profetie handelt in bijzonder- | |
[pagina 133]
| |
heden over den oorlog van 1870, het tweede over ‘une guerre de revanche’. En dit heeft men betrokken op den oorlog van 1914. Het bevat zeer verrassende dingen, tamelijk wel door de feiten bevestigd, maar daarnaast evenzeer groote afdwalingen. Wonderlijk is het intusschen, dat verschillende gezegden van den broeder reeds werden aangehaald in een anoniem geschrift met titel: ‘le Grand Pape et le Grand Roi’, verschenen te Toulouse in 1872. Volledig werd de profetie opgenomen in de verzameling van Curicque: ‘Voix profétiques etc.’ Intusschen blijft de oorsprong zoo troebel, dat men haar niet met voldoende zekerheid op naam van den heiligen pastoor kan plaatsen. |
|