blikken bloeiden vol van kuische liefde als onbewogen vreugde van bloemen, ontloken in stilte van lommerende bladeren. En de gebeden stegen in milde zaligheid en zij dreven zacht henen elkander volgend in lange rijen, zooals in najaarstijden hooge vogelen trekken met vlokkende geluiden van heimwee-verlangen des nachts door blauwen hemel. Haar liefde werd een heilige zang die zweefde in het wijde, verloren in de lichte schoonheid Gods.
Langzaam zonk het stille hoofd diep neder in de groote plooien op haar borst, uitgedoofd was de blauwe vreugde van haar oogen en nu glommen de losse lokken alleen nog onder het witte waas van den sluier.
Dan was het, dat met zacht gedruisch als van lange winden waaiend in het donkere hout bij avond, stralen daalden een breede stroom en langs de lichte banen zweefde tot haar neder de groote blanke engel.
Alles van de aarde was verdwenen, klein gebogen in den breeden vloed van licht zat alleen de teere vrouw verscholen in de ruime gewaden, die plooiden, als van een plant de takken neergebogen onder zwaar gevallen sneeuw. Bij haar stond de engel recht omhoog, terwijl zijn lange haren zweefden acher hem als waaiend in het ruischende licht en in de wijde stralenruimte klonken de zuivere klanken toen hij haar vroeg te lichten den sluier van haar aangezicht. En uit het wit omhoog reikte haar reine hand, bleek doorschenen van het fonkelwitte licht en schoof den grooten sluier weg. Nu zat zij in nedrigheid een kind gelijk en met