aan zijn echtgenote de ring met de beeltenis van een omkijkende vrouw, |
aan Nicolaus Episcopius de beker met deksel, die in de voet gegraveerde versregels heeft, |
aan zijn vrouw Justina twee ringen, waarvan de ene een diamant, de andere een wat kleinere turkoois heeft, |
aan de heer Conradus Goclenius een zilveren beker, die bovenaan een beeltenis van Fortuna heeft. |
Als een van de legatarissen is komen te overlijden, moet de erfgenaam over het legaat beslissen. |
Afgezien van wat ik bij akte voor de erfgenaam persoonlijk heb bestemd, mag hij alles wat overblijft aan bekers, ringen of soortgelijke zaken tot het zijne rekenen: daaronder de bijzondere muntstukken, zoals de Portugese kreuzers, de munten met de beeltenissen van de koning van Polen en van Severyn Boner, en andere soortgelijke. Bovendien alle twee- en vierdukaatstukken. Het geld dat aan Conradus Goclenius in bewaring is gegeven, moet hij hem laten houden om het in Brabant uit te geven overeenkomstig mijn opdracht. Als er bij Erasmus Schets nog iets over is, moet hij hem dat terugvragen. Dat en al het andere geld dat overblijft, moet hij naar eigen goeddunken en in goed overleg met de executeurs verdelen ten gunste van hen die door leeftijd of ziekte in armlastige omstandigheden verkeren, evenzo ten gunste van huwbare meisjes en van veelbelovende jongeren, kortom ten gunste van iedereen die naar hun oordeel ondersteuning verdient.
Om deze laatste wil van mij nog betrouwbaarder te maken, heb ik die eigenhandig geschreven en heb ik die voorzien van mijn persoonlijke in mijn ring gegraveerde Terminuszegel, te Bazel in het huis van Hieronymus Froben op 12 februari in het jaar 1536 na de geboorte van de Heer.