De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2997 Aan Erasmus Schets
| |
[pagina 30]
| |
Dat Clauthus is overleden is geen ramp; ik betreur het wel dat zijn dood mij overlast bezorgt. Die man was een en al bedrog, hij was absoluut niet van plan mijn dienaar te zijn. Hij was alleen maar uit op buit. Meteen toen hij hier gearriveerd was, vroeg hij of ik wel van plan was iemand naar Engeland te sturen. Ik had GrapheusGa naar voetnoot3. drie eisen doorgegeven: dat hij iemand moest sturen die er geen bezwaar tegen had te dienen bij een zieke, ten tweede dat die persoon een goede gezondheid moest genieten en ten slotte dat hij niets te maken mocht hebben met ketters; hij ontkende ook niet dat Grapheus hem vooraf hier uitdrukkelijk op gewezen had. Ernstig verzwakt van de reis kwam hij hier aan. Ik was zelf ook ziek. Daarom liet ik hem aan tafel de plaats innemen van Damiaan van Goes, voor enkele dagen. Want Damiaan woonde wel in hetzelfde huis maar was alleen mijn tafelgenoot als ik hem dat dringend verzocht. Toen Clauthus opgeknapt was, nodigde ik hem uit voor een gesprek en heb ter inleiding heel vriendelijk benadrukt dat hij vrijuit met mij moest spreken om een vriendschappelijke relatie te kunnen vestigen. Ik zei: ‘Je ziet hoe ik leef; je ziet wat er van je verlangd wordt als mijn huidige dienaar me verlaat. Misschien is deze baan te min voor jouw niveau omdat jij werk zou kunnen krijgen waarmee je meer eer inlegt.’ Hij antwoordde dat hij bereid was me in alles te gehoorzamen en dat Grapheus hem hier vooraf uitdrukkelijk op gewezen had. Ten tweede heb ik gevraagd of hij goed gezond was. Hij antwoordde bevestigend, behalve dat hij vanwege een voorhoofdsholteontsteking niet zo goed geuren kon onderscheiden. Ik zei: ‘Maar ik zie vaak trillingen van je kaak, die gepaard gaan met tandengeklapper.’ Hij zei dat het niets ernstigs was. Zo kwamen we bij het derde punt, of hij niet iets van doen had met ketters. Helemaal niets, beweerde hij. Zo heb ik hem laten gaan om nog een paar dagen bij Damiaan te verblijven. Later heb ik hem aan mijn tafel genood. Onder het eten bij Damiaan sprak hij alleen als hem iets gevraagd werd, en ook toen antwoordde hij maar met een paar woorden, en hij piepte zo dat ik hem niet eens verstond. Toen ik hem naar Engeland wilde sturen, heb ik hem weer opgeroepen, voor een gesprek onder vier ogen, en heb ik nauwkeuriger uitgeweid over mijn drie eisen. Toen hij op alles een gepast antwoord had gegeven, heb ik gevraagd of hij zin had om naar Engeland te gaan. Toen lachte hij. Ik schreef enkele brieven, ik gaf hem reisgeld. Tegen mij zei hij dat hij zijn spaargeld in bewaring zou geven bij mijn dienaar, om te voorkomen dat het onderweg verloren ging. Bij het avondeten heb ik hem nog twaalf batzen extra toegestopt, en evenveel had Damiaan hem gegeven. Vanaf dat diner bemerkte ik de bedrieglijkheid van die vent. Hij is naar mijn dienaar toe gegaan en loog tegen hem dat ik gezegd had dat hij | |
[pagina 31]
| |
dat geld moest omwisselen in gouden munten. Mijn dienaar geloofde dat en wisselde het om. Toen ik 's mans onbetrouwbaarheid ontdekt had (daar had hij niet op gerekend), werd ik ziedend: hij, met trillende kaak, schreeuwde boos dat hij geen jongetje meer was en dat hij best zijn eigen geld kon bewaren. Mij ging het natuurlijk niet om dat geld, maar om zijn schaamteloze leugen. Boos vertrok ik naar mijn eigen kamer; hij, bang dat ik mijn brieven zou terugpakken, maakte zich de volgende morgen vroeg uit de voeten, terwijl ik nog sliep, zonder mij te groeten. Jij hebt hem drie kronen gegeven, maar ik had hem verboden iets van jou aan te nemen. Van mij heeft hij ruim vijftien gouden florijnen gehad, en ik had je geschreven dat jij hem op zijn terugreis reisgeld moest geven als hij van niemand anders iets gekregen had.Ga naar voetnoot4. Geen snipper van zijn eigendommen heeft hij hier achtergelaten: voor mij het bewijs dat hij niet van plan was hier terug te keren. Hij pakte zijn buit, en die is tijdens de jacht verloren gegaan. Hij perste jou het originele diploma af; dat had ik hem niet opgedragen, want ik had hem een exemplaar gegeven dat getekend was met de handtekening van een officiële notaris. Nu zijn beide documenten verloren. Ik had jou geschreven wat ik gedaan wilde hebben en ik had hem die kopie meegegeven. Ik vraag me af met welke truc hij jou, een zeer voorzichtig iemand, heeft kunnen beetnemen. Hij was door en door ziek; wanneer hij alleen was, tandenknarste hij als een bezetene. Soms deed hij zijn deur op slot. 's Morgens gaf hij bloed op en meteen daarna moest hij zich volstoppen met eten. Met alle ketterijen was hij besmet, maar hij voelde het meest voor de wederdopers. In mijn gezelschap zei hij normale dingen, tegen mijn bediende flapte hij er heel wat anders uit. Ik heb wel een vermoeden wie mij met dat monster opgezadeld heeft en ik zal hem passende dank betuigen als ik de kans krijg.Ga naar voetnoot5. Maar vaarwel aan Clauthus en dat hij moge rusten in vrede. Jou vraag ik, beste Schets, om aan niemand ook maar iets van mijn spullen af te geven tenzij je het in mijn eigen handschrift hebt gezien. Er zijn te veel harpijen. Alle brieven die ik uit Engeland heb ontvangen waren oud, geschreven in juni en juli, behalve de laatste van Eustache, de ambassadeur van de keizer. In zijn eerdere brief schrijft hij uitgebreid over de toestand in Engeland.Ga naar voetnoot6. De brieven die ik aan Clauthus had meegegeven, bevatten geen lettergreep die voor wie dan ook beledigend zou kunnen zijn. Noch aan More noch aan Fisher van Rochester heb ik geschreven toen ik eenmaal vernomen had dat zij in het huis van bewaring zitten. Trouwens, ook anders ben ik niet ge- | |
[pagina 32]
| |
woon mijn Engelse vrienden iets te schrijven wat niet door iedereen gelezen mag worden. Dus je hoeft niet zo ongerust te zijn. Over Luis en Alvaro verbaas ik me niet. Over die boekjes kon helemaal geen probleem ontstaan.Ga naar voetnoot7. Het feit dat ze me niet geretourneerd zijn betekende voor mij een aanzienlijke strop, want nu is iemand anders met de buit gaan strijken, en ik had al zo'n vermoeden. Vanaf nu zal ik het aan Eustache toevertrouwen als ik in Engeland iets geregeld wil hebben. Die man is echt supervriendelijk voor mij. Degene die mij het ene jaargeld moet betalen is in levensgevaar en daarom heeft hij maar de helft betaald voor afgelopen jaar. De ander beweert mij niets schuldig te zijn. Barbier spreekt nu van een gift, hoewel hij in zo veel brieven bekent schuld bij mij te hebben en die te willen betalen.Ga naar voetnoot8. Ik veronderstel dat de volmacht voor altijd is. Het zint die man niet dat ik zo lang blijf leven. Jij dwingt het mensenhart werkelijk tot alles, Wat vreselijk dat je zoontje last heeft van de derdedaagse koorts. Die heeft mij ooit langer dan een jaar gepijnigd, toen ik een jongeman van zestien was en nog niet wist wat ziek zijn was. Vanaf Kerstmis ben ik gedurende de hele maand januari wreed gefolterd door de jicht. Ik ben er nog niet helemaal van verlost, want het weer werkt niet mee. Meer mensen hier zijn bedlegerig wegens soortgelijke klachten; er sterven er zelfs aan. Dit hele jaar lijkt bezoedeld te zullen worden door ziekten en oorlogen. Hier vindt een grote lichting van militairen plaats; zij vermoeden dat Ferdinand met hen Hongarije gaat bezetten. De keizer tuigt zich op tegen piraten.Ga naar voetnoot10. Wat jij met betrekking tot de Fransen ook al vermoedt: Frans en Karel zijn het roerend met elkaar eens. De Bourgondiërs klagen dat ze door de belastingheffingen kaalgeplukt worden. Ik wens je toe dat jij en al degenen die jou dierbaar zijn het uitstekend maken. Gegeven te Freiburg im Breisgau, 21 februari Erasmus van Rotterdam, eigenhandig Aan de zeer geachte heer Erasmus Schets, handelaar. Te Antwerpen |
|