De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2899 Aan Jean de Carondelet
| |
[pagina 256]
| |
loquia niet alleen respectloos, maar ook met evidente leugens tegen de religieuze orden keer (die hij ‘families’ noemt), terwijl in al mijn boeken geen enkele passage voorkomt die een aanval op enige bevolkingsgroep of religieuze orde behelst. Geen sterveling heeft tot dusver het tegendeel kunnen aantonen. Op de versozijde van blad 322 rekent hij mij tot de ketters die Gods kerk belagen en noemt hij mij vervolgens een soldaat van Pilatus. Hij voegt daaraan toe dat Luther een deel van de kerk voor zich gewonnen heeft, Oecolampadius en Zwingli een ander deel, maar Erasmus het grootste deel. De ongeletterde en onbeschaamde schurk heeft dit in dronkenschap uitgebraakt, aangezien tot nog toe niemand enige passage heeft kunnen aanwijzen waarin ik mij schaar achter de opvattingen van de lutheranen en de zwinglianen. Ik heb uitsluitend gewezen op menselijke bijgelovigheden en misstanden. Kon ik de hele kerk maar op de plaats krijgen waarheen ik haar heb proberen te trekken: dat wij allen, met verzaking van bijgeloof, schijnheiligheid, wereldse begeerten en muggenzifterij, in oprechtheid God zouden dienen, ieder volgens zijn roeping! Mijn Colloquia lijken de woede van onze commissaris te hebben gewekt omdat daarin de draak wordt gestoken met het bijgeloof van degenen die denken behoed te zijn tegen de hel en het vagevuur als zij in een franciscaner pij worden begraven,Ga naar voetnoot1. een maskerade waarmee zij al eeuwenlang de wereld voor de gek houden. Ze kunnen dit niet wijten aan deze of gene groep franciscanen in het bijzonder; ze dragen zelf deze leerstellingen uit, die aan hun regel zijn toegevoegd. Ongetwijfeld is het hele boek van dergelijke leugens vergeven. Als het bij u daarginds geoorloofd is dat zulke blaaskaken alles wat hun belieft via de drukpers in de openbaarheid brengen en men alleen mag drukken wat arbiters van dat slag behaagt, wat kunnen we dan anders verwachten dan dat de waardevolle auteurs worden uitgesloten en alleen nog het dwaze en stompzinnige geleuter van die lui wordt stukgelezen? Goede franciscanen ben ik van harte toegenegen en ik ondersteun hen zelfs met kleine bedragen, voor zover mijn bescheiden middelen het toelaten. Maar als ze allemaal zoals die commissaris zouden zijn, zeg ik dat ze het verdienen hooi te eten in plaats van brood. Aan onze commissaris benoorden de Alpen zou men immers nauwelijks een troep varkens durven toevertrouwen. Ik stuur u drie bladen toe uit zijn werk, zodat uwe excellentie kan zien dat het geen dromen of loze geruchten zijn wat ik vertel. Ik acht het beneden mij de strijd aan te binden met zulke onverlaten. Maar als ik God niet meer zou vrezen dan Sint Franciscus, zou ik hen behandelen zoals ze het verdienen, wanneer ze hier niet mee ophouden. Het zou eerder uw taak zijn hun onbeschaamdheid in te tomen, niet zozeer omwille van mijn | |
[pagina 257]
| |
persoon, die uw hoge gunst geniet, als ten behoeve van de openbare orde. Waar kan die grenzeloze brutaliteit immers anders toe leiden dan tot tumult? Ik verzoek uwe excellentie dan ook nadrukkelijk ervoor te zorgen dat hun onbeschaamdheid op gezag van het hof wordt beteugeld. Want als het zulke schurken daarginds vrijstaat te doen waar ze zin in hebben, weet ik niet hoe fortuinlijk het voor mij is bij u mijn leven door te brengen. Ik heb namelijk besloten tegen eind april naar u terug te keren, als het de Heer behaagt mij een althans matige gezondheid te geven. Intussen hoop ik dat u uw gebruikelijke goedgunstigheid jegens mij zult bewaren. Gegeven te Freiburg im Breisgau. In het jaar 1534 |
|