De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2725 Van Ambrosius Pelargus
| |
[pagina 376]
| |
vraag ik je bij jezelf na te gaan wiens klacht rechtvaardiger is, wie met meer recht boos is op de ander. Ik ben door jou flink geschoffeerd en bovendien als eerste. Wat mij betreft zou ik niettemin graag willen dat we wat er wellicht nog aan bitterheid en wrok aanwezig is, uit ons geheugen wissen en er niet meer aan denken. Dat zal goed voor ons en ons beider reputatie zijn. Baer, vriendelijk als hij is, en ons allebei goedgezind, betreurt het ten zeerste dat deze kwestie zich voordeed. Niettemin vraagt hij rustig te blijven; hij zal zorgen dat het tussen ons goed komt, als dat wolkje van vijandigheid, wat het ook mag zijn, eenmaal weggenomen is. Ik beloof hem graag dat te zullen doen, maar op deze voorwaarde, dat jij me in een van je brieven rehabiliteert door mijn naam op een eervolle manier te vermelden. Ik heb er in elk geval erge spijt van dat ik in al te bittere bewoordingen lucht gegeven heb aan mijn gevoelens. Ik vraag je in de naam van Christus, vergeef me wat ik in dat opzicht misdaan heb. Ik zal niet dulden dat er van mijn kant iets ontbreekt wat dient tot herstel en behoud van de eensgezindheid. Het ga je goed. Ik zal in de namiddag naar je toe komen, als dat goed is. Want er is iets wat voor jou belangrijk is om te weten, maar wat ik beter voor een gesprek kan bewaren. Nogmaals, het ga je goed. |
|