De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2698 Een Bazelse tragedie
| |
[pagina 334]
| |
geen enkel overtuigend bewijs steunde. Op een zeker moment was er iets waardoor die jaloezie erger begon te knagen. Toen de dienaar afwezig was, omdat hij van zijn meester de opdracht had gekregen geld op te halen bij bepaalde debiteuren, ging de man zijn kamer binnen, op zoek, denk ik, naar iets waarmee hij kon bewijzen wat hij vermoedde. In een hemd van de dienaar vond hij enkele zijden kousenbanden. Hij riep meteen zijn vrouw en vroeg of ze die kousenbanden herkende. Dat bevestigde ze. ‘Waar heeft hij die vandaan?’ vroeg hij, ‘Want die zijn van mij’. Ze gaf toe dat zij ze gegeven had. Toen bedreigde de echtgenoot zijn vrouw met een dolk die hij op haar buik gericht hield om haar de waarheid te ontwringen; hij beloofde dat er niets ergs zou gebeuren als ze de waarheid zou zeggen, maar dreigde haar onmiddellijk te doden als ze niet bekende. En om haar nog meer tot een bekentenis te verleiden, zei hij eerst zelf dat hij overspel had gepleegd en dat hij haar van hetzelfde verdacht, maar dat het alleen een verdenking was. Zij ontkende eerst, maar omdat haar man haar onder druk zette bekende uiteindelijk ook zij, waarna haar man haar wegstuurde. Ontzet vluchtte zij naar haar zuster in een dorp dat Pratteln heet. Verwanten en mensen uit de buurt onderhandelden over een verzoening. De echtgenoot toonde zich mild. De vrouw keerde op zaterdag 3 augustus terug, begeleid door enkele familieleden en mensen uit de buurt; ze werden door de echtgenoot ontvangen en er werd in een vrolijke stemming iets gedronken. Men ging uit elkaar met felicitaties, en naar men zegt deelden man en vrouw die nacht het bed, zodat er geen spoor van ongenoegen over leek te zijn. De dag erna, een zondag, hebben ze met dezelfde vertrouwelijkheid samen het middageten gebruikt. Volgens een gerucht waren er ook een paar familieleden voor die maaltijd uitgenodigd; na afloop bedankte hij hen en vroeg hij of ze bij het avondeten wilden zijn; hij zou hen dan wat feestelijker onthalen. Maar dat gerucht is niet betrouwbaar. Dit staat vast: meteen na het eten stuurde hij het dienstmeisje naar de preek en de kinderen uit zijn vorige huwelijk eropuit om peren te kopen. Eenmaal alleen schoof hij de grendel voor de deur en stak hij zijn zwangere vrouw en daarna zijn dochtertje van amper vier jaar dood. Nadat hij dit had gedaan schreef hij een brief aan het stadsbestuur, om vervolgens direct naar boven te lopen naar het hoogste punt van het huis, driemaal de naam van Jezus te roepen en zich naar beneden te werpen, zodat hij de straat bespatte met zijn hersenen, volgens een frase van de komediedichter,Ga naar voetnoot4. hoewel het uiterst tragisch was. Hij had met een van de kousenbanden de brief waarover ik het zojuist had aan zijn kousen vastgemaakt, waarin stond wat hij met welke bedoeling had | |
[pagina 335]
| |
gedaan en ging doen. Hij doodde iemand die overspel had bekend; zij had straf verdiend. Hij doodde hun dochter, want hij wilde niet dat iemand haar later het vergrijp van haar moeder en vader zou verwijten. Hij was zijn eigen beul om niet voor zijn dood langdurig gemarteld te worden, veroordeeld door de uitspraak van de rechters. Want zijn lichaam is wreed behandeld, het is geradbraakt en vervolgens in een houten ‘leren zak’Ga naar voetnoot5. in de Rijn neergelaten; wat er met zijn ziel gebeurd is, weet God. Deze gruwelijke en onverwachte daad was zo'n schok voor de schoonvader, de vader van de echtgenote, dat hij totaal verbijsterd is. De broer van de echtgenoot, Jakob Baumgartner, verloor door verdriet zijn verstand, zodat hij nu opgesloten is. Hoe goddeloos het ook is wat ik hier vertel, het zou van nut kunnen zijn als je mensen wilt weerhouden van overspel, dat ook onder evangelischen al een tijdverdrijf aan het worden was. |
|