De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2679 Van Girolamo Aleandro
| |
[pagina 302]
| |
om je brief te beantwoorden, nog weer twintig brieven voor mij uit de Stad Rome en Venetië werden gebracht, heel lange brieven, vol met problemen, en dat er niet zo heel veel later een secretaris van de keizer kwam die met mij wilde praten over de onderwerpen die tijdens de vergadering van de vorstenGa naar voetnoot2. behandeld moeten worden. Daarom mag je van mij geen langere brief verwachten voordat ik Italië heb bereikt, tenzij er misschien in de tussentijd iets gebeurt waarvan ik de indruk krijg dat het voor jou erg belangrijk is om te weten. In dat geval zou ik niet alleen schrijven wat nodig was, maar ook met opzet een koerier die kant op sturen; ik daarentegen verwacht van jou die beloofde extra lange brief, die als een heus boekwerk kan gelden, en andere brieven, wanneer zich ook maar een moment voordoet dat je over jezelf, je situatie of zelfs over politiek schrijft, zodat ik bij al die zorgen en gevaren wat troost haal uit het lezen van je brieven, die ik het prettigste vind wat er bestaat. Ondanks alle drukte moet ik het toch even kwijt dat ik het erg vervelend vond wat ik van Polyphemus hoorde, dat jij je door ik weet niet wat voor lieden die maar een slag in de lucht deden hebt laten wijsmaken dat ik een paar jaar geleden naar Parijs ben teruggegaan om je critici aan te moedigen en AlbertoGa naar voetnoot3. inhoudelijk en stilistisch wat hulp te bieden. Christus, onze God en Heiland! Wat een bizarre dingen hoor ik daar! Ik ben achttien jaar niet in Parijs geweest en heb al die tijd aan niemand die daar woont iets geschreven, behalve aan onze vriend Cyprianus, en dat was alleen over twee prebenden van mij die ik in de buurt van Parijs heb, die slecht beheerd werden, wat zowel door hem als door de omstandigheden kwam. Iemand anders die beweert dat hij een grote vriend van je is, toonde mij nadat ik je brief had ontvangen zes (geloof ik) plaatsen in jouw werk waar je me flink aanpakt, soms weliswaar met verzwijging van mijn naam, maar zo dat iedereen begrijpt op wie je je pijlen richt. Daarop heb ik alleen geantwoord dat het gemeen van iemand is iets in andermans boek op anderen te betrekken waarover de auteur van het boek zelf geen uitleg heeft gegeven; en dat het, als je ergens ook mijn naam had vermeld, toe te schrijven is aan de boosaardigheid van een groepje lieden (waartoe misschien de persoon behoorde die deze plaatsen voor mij had genoteerd) die jou met leugenachtige verzinsels en laster tegen mij hadden opgezet. Ik heb nog een paar van dat soort dingen met Polyphemus besproken, waarover ik hier niet kan schrijven wegens mijn officiële taken en de door | |
[pagina 303]
| |
ons afgesproken regel van vergeten en vergeven, tenzij ik voor een haatdragend persoon zou willen doorgaan. Mijn beste Erasmus, als je wilt dat het herstel van onze vriendschap (zoals jij het ziet, ik zie het als de voortzetting ervan) blijvend zal zijn, zorg dan dat de mensen door een brief of, als dat je voorkeur heeft, een boekje van je te weten komen dat ik ófwel niet degene ben die ze denken dat ik ben, omdat ik zo in jouw kleuren ben afgeschilderd,Ga naar voetnoot4. ófwel dat het door de listen van anderen kwam dat er indertijd verwijdering tussen ons was ontstaan. Ik van mijn kant zal voor zover ik kan mijn uiterste best doen dat jij op allerlei manieren merkt dat er niemand is die meer op jou gesteld is dan ik. Dat zal ik met des te meer graagte doen wanneer het volkomen duidelijk voor mij zal zijn dat jij niet zo lichtgelovig bent. Dat is het enige waarover ik tegenover vrienden wel eens met een enkel woord gewend was te klagen, als ons gesprek toevallig op niet zo aardige dingen kwam die door jou over mij geschreven waren. Maar je moet bedenken, mijn broeder, dat er heel wat lieden zijn die proberen ons tot elkaars vijand te maken, omdat ze ons geen van beiden mogen; overigens zouden ze, als ze alleen jou goedgezind waren, beslist niet mensen zoals ik tegen je in het harnas jagen. Je moet je ook realiseren dat ik door het lot gedoemd ben me tegen mijn zin met het hofleven in te laten. Omdat de nijd daar bij uitstek heerst als een verschrikkelijke tiran, mag het geen verbazing wekken dat er allerlei mensen zijn die mij slecht gezind zijn, niet zozeer omdat ze bij mij iets vinden wat jaloezie kan opwekken, of omdat ze merken dat ze door mij ook maar in het minst gekwetst zijn, maar omdat er zoveel verdorvenheid en onrecht in deze stompzinnige, slechte tijd heerst - om mijn brief met Catullus te eindigenGa naar voetnoot5. en niet uitgebreid andere redenen op te sommen waarom die lieden, die luie zwerm hommels,Ga naar voetnoot6. het idee hebben dat hun, terwijl ze niets uitvoeren, wordt ontnomen wat mij voor alle inspanningen en gevaren waaraan ik blootsta door de vorsten wordt gegeven. Het ga je goed; hierna kun je brieven van mij uit Italië met een plezieriger inhoud verwachten, naar ik hoop, brieven die waarachtige vrienden en waarachtige, volle broers waard zijn. Nogmaals het ga je goed, en groet mijn leermeester Baer,Ga naar voetnoot7. die mij zeer dierbaar is, namens mij, als hij daar bij jou is of per brief als hij er niet is. Regensburg, 4 juli 1532 |
|