De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
2665 Van Jean de Pins
| |
[pagina 288]
| |
ik moest stiekem om het hele verhaal lachen en wilde dat uzelf er ook van op de hoogte was, zodat u, als u dat op een of andere manier kunt en u het hele gebeuren zoveel waard acht, de relatie met dat soort mensen herstelt, tenzij u misschien vindt dat die zo beschadigd is, dat u gelooft dat die hierna moeilijk zal helen en door een litteken worden bedekt. U weet op welke mensen ik doel, en daarom zeg ik niets in openlijker bewoordingen. Dan nu uw brief, waarin u de zaak van uw vriend Froben bepleit. Voor de Josephus moet ik ook zelf verder terug in de tijd gaan om de situatie voor u geheel duidelijk te maken. Enkele jaren geleden had ik mijn Josephus uitgeleend aan Pierre Gilles, een zeer geleerd man, vertrouweling en huisvriend van de bisschop van Rodez,Ga naar voetnoot6. die om tal van redenen een zeer goede vriend van me is. Nadat Josephus trouw en volgens zijn recht bij zijn meester was teruggekeerd, begon ik moe te worden van de brieven en smeekbeden van allerlei mensen, zodat ik hem naar Lyon stuurde om gedrukt te worden. Dat viel mij erg zwaar en ik vond het heel vervelend, aangezien ik dat boek zeer ongaarne uit handen gaf. Ik had het ooit voor veel geld in Venetië gekocht, en was te weten gekomen dat het van twee grote geleerden uit onze tijd was geweest, namelijk Filelfo en vervolgens de Venetiaan Leonardo Giustiniani. Ik was er daarom van overtuigd dat het heel goed gecorrigeerd was. Desalniettemin hadden vrienden die het aanhoudend en onvermoeibaar bleven proberen, hun zin weten door te drijven en was ik gedwongen me, hoewel ik het eigenlijk niet wilde, in deze kwestie gewonnen te geven.Ga naar voetnoot7. Ze hadden me juist het boek afhandig gemaakt en - zie! - daar had je de brief van de bisschop van Rodez aan mij (met daarbij ingesloten die van u aan hem),Ga naar voetnoot8. waarin hij mij met de grootst mogelijke nadruk verzocht u dat boek voor een periode van enkele maanden ter beschikking te stellen. Zodra ik Erasmus hoorde noemen, de oudste van mijn vrienden en bovendien nu zonder meer de vorst der letteren, sprong ik op van vreugde, die echter kort daarna werd verruild voor plotselinge droefheid. Want wat anders kon ik toen ik begreep dat ik noch u noch onze vriend, de bisschop van Rodez, ter wille kon zijn? Ik had geen zeggenschap meer over het boek; er leek geen enkele hoop meer te zijn dat ik het terug kon laten komen. De grote en almachtige God kwam ons evenwel te hulp en de zaak nam onverwachts een wending ten goede; want ik kreeg zonder dat ik het durfde te hopen weer de beschikking over het boek. Vraag niet hoe dat gebeurde, want als ik dat ga vertellen verveel ik zowel u, die het moet aanhoren, als mezelf, die het moet vertellen. Ik zond het boek dus onmiddellijk naar onze vriend, de bisschop van Rodez, want | |
[pagina 289]
| |
hij was toevallig rond die tijd ook in de stad,Ga naar voetnoot9. op weg naar de provincie Armagnac in Aquitanië, waar hij namens de koning van NavarraGa naar voetnoot10. de hoogste macht uitoefent; hij heeft beloofd dat hij goed zal zorgen dat het boek ongeschonden en in perfecte conditie bij u aankomt. Wend u daarom alstublieft per brief tot hem. Ik denk trouwens dat dit volstrekt overbodig is, want ik weet dat hij, gezien zijn aangeboren goedheid, zijn woord gestand zal doen. Ik kom nu bij het laatste stukje van uw brief, waarin u mij vraagt of ik het wil laten weten als ik betrouwbare informatie over onze gezamenlijke vriend Bombace heb. Ik heb evenwel al verschillende jaren niets over hem gehoord, behalve dat een (hopelijk vals) gerucht had rondverteld dat de man bij die vreselijke plundering van Rome is omgekomen.Ga naar voetnoot11. Ze zeggen dat ook de Venetiaan Pietro Alcionio bij die moordpartij is gedood; en daarna heeft ons hier geen betrouwbaarder nieuws over hen bereikt. Daarom putte ik geen geringe troost uit uw brief, omdat u schrijft dat u een brief van Bombace hebt ontvangen waarin hij bericht dat hij naar Bologna ging. Het zou fijn zijn als u wilt nagaan wanneer dat was, zodat ik weet of dit voor of na de moordpartij is geweest. Als u hem later hebt ontvangen, zal ik concluderen dat het een ijdel gerucht is geweest en mogen we hopen dat onze goede vriend nog leeft en behouden is. Niets aangenamers of gewensters zou ons in dit leven kunnen overkomen dan dat. Het ga u goed, mijn allerdierbaarste Erasmus, en blijf me zoals altijd genegen. |
|