De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2651 Aan Bernhard von Cles
| |
[pagina 266]
| |
hooggeachte vorst niets anders kan dan bidden om het allerbeste, wat ik vol overgave doe. Al verschillende keren spoort u mij in uw genegenheid per brief aan iets specifieks te vragen van de koning, die mij zeer goedgezind is; u zegt dat u zult zorgen dat ik krijg wat ik wens. Ik zou willen dat die allerhoogste monarch, Christus, dat aan mij had geschreven! Er zou heel wat zijn wat ik van hem zou vragen, maar in de eerste plaats een hart dat hem waard is. Ik kan vrijwel niets bedenken wat ik aan koning Ferdinand zou kunnen vragen, behalve wat zijn uitzonderlijke goedheid uit zichzelf schenkt. Behalve voor studeren, wat ik wil blijven doen tot mijn laatste dag, ben ik ongeschikt voor iedere functie in het leven. Een ambt zou voor mij niets anders meer zijn dan rijkdom stapelen op een paard dat onder zijn last bezwijkt na reeds de levensweg afgelegd te hebben; het zou niet minder absurd zijn dan wanneer iemand zijn reisgeld aanvult als de tocht volbracht is. Soberheid, waar ik altijd van hield en die nu zelfs noodzakelijk is, voedt zich met weinig. Als mij geen opgewekte en actieve oude dag is gegund, zou ik evenwel een rustige oude dag willen, zoals velen die mogen beleven, naar ik zie. De aftakeling afwenden en de gezondheid verbeteren kan zelfs de paus of de grootste van de vorsten, de keizer, niet. Konden ze maar in elk geval, omdat ze beiden aan mijn kant staan, lieden die tegen me keffen de mond snoeren! Zelfs dat is niet in hun macht. Behalve degenen die openlijk van alle kanten tegen me schreeuwen, zijn er de mensen die met gemene trucjes en via ondergrondse gangen proberen mij ten val te brengen. Ik weet dat het volkomen waar is waaraan u mij in uw zachtmoedigheid herinnert om me troosten: dat roem die door deugdzaamheid is verkregen altijd onderhevig is aan jaloezie, en dat niet alleen deze tijd soortgelijke beroering onder slechteriken heeft voortgebracht en te verduren heeft gehad. Ik herinner me hoe schaamteloos er tegen Hieronymus geschopt is, maar zijn grote deugdzaamheid deed de vijandigheid verstommen, of maakte die in elk geval door tegenwicht te bieden gemakkelijker te verdragen. Maar wat ben ik vergeleken bij zulke mannen? Als u kijkt naar geleerdheid en vroomheid, ben ik het niet waard hun schoenen schoon te vegen; als u naar de omvang van de vijandigheid kijkt, loop ik mijlenGa naar voetnoot2. op hen voor. Maar ik zeg eerlijk dat ik het aan de genade van de vorsten te danken heb dat ik nog steeds tegen zoveel slangen standhoud. Er is op dit moment niets wat ik van koning Ferdinand zou kunnen vragen, behalve dat hij, mocht er door toedoen van mijn vijanden ophef ontstaan, blijft zoals hij is; iets wat hij overeenkomstig de goedheid van zijn koninklijke aard al lange tijd uit zichzelf doet en wat hij, naar ik vol vertrou- | |
[pagina 267]
| |
wen hoop, door uw aanbeveling, of liever aansporing, hierna in nog ruimere mate zal doen. De vroomheid van de zeer heilige koning verdiende het genot van voortdurende welvaart en vrede. Maar aangezien onze wandaden een oorlogGa naar voetnoot3. verdienden, bid ik dat de dobbelsteen van de strijd onder Gods leiding zowel voor hem als voor ons allemaal gunstig zal rollen. Henricus Glareanus stuurt een staaltje van zijn wetenschappelijk werk aan de beroemde Roomse koning Ferdinand,Ga naar voetnoot4. maar hij wil geen ander geschenk van hem dan de gunst van de voortreffelijke vorst; hij heeft al eens ervaren dat die gunst hem tot voordeel is geweest, zodat hij met dit eerbetoon niet zozeer in de gratie wil komen als wel zijn dankbaarheid wil laten blijken. Hij is bij uitstek iemand met een rechtschapen, onberispelijk karakter en veelzijdige, diepgaande en precieze kennis, heel anders dan sommigen die wanneer ze tien gedichtjes kunnen schrijven, voor volleerd willen doorgaan. Hij combineerde de filosofie met de dichtkunst, en historische kennis met de wiskundige vakken. Hij geeft hier openbare colleges, voor een vast salaris; niettemin geeft hij enige voorname jongelui privéles, zodat zijn huis in feite een werkplaats is waar de edelste soort wetenschappen wordt beoefend; hijzelf is niet het minste sieraad van de universiteit hier. Wat moet ik nog meer zeggen? Hij verdient het door een aanbeveling van Uwe Hoogheid bekender en geliefder te worden bij de koning. Hij zal worden aangespoord om nog enthousiaster de wetenschap te bevorderen als hij zal merken dat dit eerbetoon bij Zijne Koninklijke Majesteit in de smaak is gevallen. Het ga u goed, Pinksteren 1532 |
|