De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

2646 Aan Nicolaus Olahus
Freiburg, 3 mei 1532

Erasmus van Rotterdam aan Nicolaus Olahus, secretaris van de zeer illustere koningin^1.

Ik heb de brief waarin u mij aanraadt naar Brabant terug te keren ontvangen;^2. ik heb hem beantwoord via dezelfde postmeester die hem gestuurd had.^3. Ik bevind me hier tegen mijn zin, en toch ben ik aan het verbouwen.^4. Het lukt me amper mijn lome geest, die nu plannen maakt om ervandoor te gaan, tegen te houden door me in huis te verschuilen. Aangezien het mij momenteel ontbreekt aan Bourgondische wijn, en ik meer risico loop omdat ik om die reden andere wijn gebruik, maakt een beetje kou of een minder gunstige wind me al bedlegerig. Ik zie niet in welk opzicht ik iets voor de zeer illustere koningin kan betekenen. En ik ben bang dat het hof, als ik terugga, mij niet toestaat rekening te houden met dit lichaam dat brozer dan glas is. Ik zal het niet erg vinden tussen de boeken te sterven. En toch zou ik het fijn vinden de tijd die rest (en er rest nauwelijks een handbreed) in dienst van zo'n meesteres door te brengen.

De bisschop van Chełmno is behoorlijk boos op Jakob uit Denemarken^5. omdat hij een brief van mij aan hem overal verspreid heeft. Ik beveel mijn

1. Maria van Oostenrijk.

2. Brief 2607.

3. Brief 2613.

4. Zie brief 2517, noot 10.

5. Jakob Jespersen, de bisschop is Johannes Dantiscus.

[p. 261]

Lieven^6. bij u aan; ik zou graag willen dat u hem adviseert voor een soort leven te kiezen die ruimte biedt voor talent en geleerdheid. Want hij is voor de studie geboren, waar hij zich ijverig mee beziggehouden heeft, niet zonder succes. Ik hoor dat u ook Grieks aan het leren bent; Lieven zou u daarbij van nut kunnen zijn.

Ik schrijf u dit via Gerardus Henricus uit Amsterdam, die als doctor in de medicijnen uit Italië is teruggekeerd. Ik zou u niet tot last willen zijn door hem bij u aan te bevelen; hij is ook niet op zoek naar een vaste betrekking. U moet, mijn beste Olahus, blijven die u bent en mij, wanneer zich maar een gelegenheid voordoet, opbeuren met een brief van u. Ik wens de zeer illustere koningin al het mogelijke geluk.

Het ga u goed. Freiburg, 3 mei 1532

6. Lieven Algoet.