2595 Van Bernhard von Cles
Innsbruck, 17 januari 1532
Aan Erasmus
Ik kan niet anders dan ten zeerste verbaasd zijn dat mijn brieven u zo laat worden overhandigd, en omdat ik niets kan bedenken wat daarvan de oorzaak is, zal ik een andere oplossing moeten bedenken voor het versturen van brieven, wanneer ik u een keer schrijf.
Uit de overige bladzijden van uw brief begrijp ik dat u het bijzonder hinderlijk vindt dat mensen die jaloers zijn op uw geleerdheid, of liever: die u belasteren, zich met een zo ongeremde felheid op u storten; en dat ze in deze bijzonder stormachtige tijd de onkundige massa op een andere manier dan uw bedoeling was en de waarheid vereist, inlichten over werken van u die in rustige tijden zijn uitgegeven - zodat u als gevolg van die influisteringen niets anders meer kunt verwachten dan uw overduidelijke nederlaag, omdat zowel koningen als het volk tegen u opgehitst zijn. Ook al doet dit alles mij keer op keer verdriet, toch wil ik niet nalaten u - om me tegenover mijzelf te rechtvaardigen en eveneens om u van deze zorgen te bevrijden - er opnieuw op te wijzen wat ik in de huidige omstandigheden vermag. En wat mijn meester, de doorluchtige koning,Ga naar voetnoot1. aangaat, wil ik dat u ervan overtuigd bent dat er nooit iets de oren van Zijne Majesteit heeft bereikt wat uw gezag aantastte. Bij alles waar het kan heb ik me tegenover Zijne Koninklijke Majesteit